- ...
- home
- nieuws
- the roeg ...
The Roeg Files: The Masque of the Red Death (1964)

Na jarenlang als assistent cameraman te hebben gewerkt, kon Nicolas Roeg dankzij Roger Corman eindelijk doorgroeien tot volwaardig D.O.P. (Director of Photography). Roger Corman was zowel de koning van de exploitation-cinema van de jaren 1960 als de Godfather van het Nieuwe Hollywood. Francis Ford Coppola, Jonathan Demme, Peter Bogdanovich, Robert Towne, Jack Nicholson: allemaal hebben ze in zekere zin hun carrière aan hem te danken. De toekomstige vernieuwers van de Amerikaanse cinema werden toen ze nog jong, goedkoop en vrij onervaren waren, tewerkgesteld (meestal als assistent) in het fabriekje van Corman, dat heel snel en met extreem lage budgetten en des te meer inventiviteit sensationele prenten klaarstoomde voor de exploitation markt, voornamelijk drive-ins. Om een idee te geven van zijn hoge productiviteit: in vijftien jaar tijd regisseerde hij 59 films. Meestal met titels die niet rond de pot draaien: Naked Paradise, Attack of the Crab Monsters, Teenage Doll, The Viking Women and the Sea Serpent, A Bucket of Blood.
Naked Paradise (1957)
Attack of the Crab Monsters (1957)
Teenage Doll (1957)
The Viking Women and the Sea Serpent (1957)
A Bucket of Blood (1959)
Tussen 1960 en 1964 regisseerde Corman voor rekening van zijn productiemaatschappij American International Pictures een opmerkelijke cyclus van acht Edgar Allen Poe-verfilmingen. Corman had al 23 spotgoedkope quickies op zijn actief toen hij zijn zinnen zette op Poe. Zijn vrije bewerkingen van Amerika’s grootste huiverschrijver kosten iets meer en de opnamen sleepten iets langer aan, maar met budgetten van 200.000 dollar en een draaiperiode van vijftien dagen blijven het laaggeprijsde B-films. Nog meer dan in zijn vroegere films overstijgt Corman de materiële beperkingen door een inventief gebruik van kleur, kostuums, decor en het Cinemascopeformaat. Corman was zeer bedreven in het scheppen van sfeer en look, terwijl hij de acteurs aan hun lot overliet. Wat de dubieuze prestaties verklaart van de jonge acteurs (onder wie een piepjonge Jack Nicholson) die mogen opdraven naast een aantal oudgedienden uit het horror-arsenaal: Vincent Price, Peter Lorre, Boris Karloff, Basil Rathbone.
-
The Tomb of Ligeia (1964) -
The Masque of the Red Death (1964) -
Het Zevende Zegel (1957)
The Masque of the Red Death is de voorlaatste van Cormans acht Edgar Allen Poe verfilmingen. Terwijl de meeste films uit de serie in Amerika werden opgenomen, werden de twee laatste delen, The Tomb of Ligeia (1964) en The Masque of the Red Death in Engeland geproduceerd en gedraaid in de Borehamwood studio’s.
Corman liep al vier jaar met het project rond, maar aarzelde om de film te produceren, bang dat zijn vluggertje zou gezien worden als een goedkoop afkooksel van Ingmar Bergmans Het Zevende Zegel (1957), een film die hij zeer bewonderde (hij zou later ook de Amerikaanse distributie doen van Bergman-films). Deze Bergman klassieker dankt zijn faam aan de scène waarin de Dood, gehuld in zwarte kapmantel, en zijn volgende klant een partijtje schaak spelen. Corman vermoedt dat Bergman hiervoor zijn inspiratie vond bij Poe die ook in The Masque of the Red Death de Dood opvoert (het schaakspel is hier wel een kaartspel).
-
Knipoog naar Poe's Hop-Frog -
Vincent Price als prins Prospero
Zoals de andere Poe-verfilmingen is ook het script van The Masque of the Red Death een composiet: de titel en het centrale idee zijn afkomstig uit het gelijknamige kortverhaal van Poe uit 1842, maar een macabere subplot is ontleend aan een tweede verhaal van Poe, het wreedaardig grappige Hop-Frog, over een dwerg die zich wreekt op zijn meester door hem een orang-oetang pak aan te smeren en hem dan in brand te steken (de wreedste scène in de film). De scenaristen werden zelfs geïnspireerd door een verhaal van een andere negentiende-eeuws schrijver, de Franse graaf Auguste Villiers de l’Isle-Adam, bewonderaar van Poe en bekend voor zijn contes cruels. Het finale script werd getekend door Charles Beaumont en R. Wright Campbell maar ook legendarische ‘script doctor’ Robert Towne zou meerdere versies geschreven hebben.
Volgens Corman hoort de wereld van Poe toe aan het domein van het onderbewuste, vandaar dat hij de kunstmatige contouren van de studio verkoos boven echte locaties. Het is zeker zijn mooiste gefotografeerde film, met dank aan Nicolas Roeg die in zijn eerste kleurenfilm voor een flamboyant, quasi expressionistisch kleurenpalet koos om de wereld van Poe te evoceren. Maar ook production designer Daniel Haller haalde het maximum uit het decor: de bestaande sets van de dure historische productie Beckett werden getransformeerd tot het lugubere kasteel van de kwaadaardige middeleeuwse prins Prospero (Vincent Price), met elke kamer in een andere kleur, veel wapperende gordijnen en duistere hoeken. Terwijl buiten de pest (de Rode Dood uit de titel) ravages aanricht, zit de prins in zijn kasteel sinistere manieren te bedenken om zijn gasten en gevangenen te kwellen.



De duivel vereerder Prospero wordt ons pardoes geïntroduceerd als een uitzinnige schurk, een rol waar Vincent Price enthousiast van geniet. In de eerste scènes zien we hem met zijn razende koets bijkans een zuigeling vertrappelen. Waarop hij een argeloos wicht, Francesca (Jane Asher) verplicht te kiezen wie er aan de wurgpaal moet sterven, haar vader (Nigel Green) of haar jonge aanbidder Gino (David Weston). Uiteindelijk neemt hij ze alle drie mee naar zijn burcht, waar hij het meisje tot de leer van de duivel probeert te bekeren en de twee mannen opsluit in zijn rijkgevulde kerkers en folterkamers. Intussen worden zijn gasten vernederd en moeten ze als een worm, ezel of varken rondkruipen, tot groot vermaak van de andere gasten. Naast terreur zaaien is onschuld bezoedelen de favoriete activiteit. Voor dat laatste krijgt Prospero assistentie van de perverse Alfredo. Hij is degene die eindigt als een brandende orang-oetang en hij wordt vertolkt door Patrick Magee, die inzake overacting van niemand lessen te leren heeft (zie Peter Brooks Marat/Sade uit 1967en Stanley Kubricks A Clockwork Orange uit 1971).

"My life is done. What’s left I give to you tonight."
Wat zelfs een gênant pedofiel tafereel oplevert waarin Prospero en Alfredo schuimbekkend een wel zeer jong meisje in het vizier krijgen. En tussen het spannen van valstrikken en het verzinnen van listen door krijgen we het verplichte nummertje van een (kuise) orgie waarbij ook het afknagen van kippenboutjes en het langoureus verorberen van een druifje niet mocht ontbreken. Maar de beste momenten zijn te danken aan de dubbelzinnige relatie tussen de verdorven Price en de ongerepte Jane Asher. Want, zoals Paul Willemen schrijft in Roger Corman, The Millennic Vision, is Prospero ook een metafysische rebel geobsedeerd door het idee om God uit te dagen en Francesca’s perfecte onschuld te corrumperen. De climax van hun spiritueel duel komt er als hij daarin slaagt en ze hem vertelt: "My life is done. What’s left I give to you tonight."

Cormans mise en scène van de kwaadaardige ceremonies wordt gedomineerd door circulaire camerabewegingen die zelf een rituele kwaliteit krijgen. Waar nodig baadt de film in een fluwelen duisternis of krijgt de cameralens een kleurenfilter en in een nachtmerrie is het beeld zelfs optisch samengetrokken.
Roeg bewaart de beste herinneringen aan deze snel ingeblikte film en reageerde enthousiast op de snelheid van de productie. "Corman is altijd met een dozijn dingen tegelijk bezig. Hij is zoals een jockey en ziet de film als zijn renpaard. En hij creëert een sfeer waarbij je hem wil verbazen over je kunde. Een kenmerk van echt leiderschap. Hij is zuinig met complimenten. Op een dag feliciteerde hij me toch met de rushes en zei hij: 'Thats’s goddam good, Nick’." Roeg kreeg deze lof voor het lange tracking shot door de verschillend gekleurde kamers. In zijn lezenswaardige autobiografie Roger Corman. How I Made a Hundred Movies in Hollywood and Never Lost a Dime, schrijft Corman: "I always liked camera movements to lead people into and through scenes."

Deze grimmige film blijft vooral in onze herinnering spoken door de finale: een groots gemaskerd bal dat uitmondt in een dodendans, met een explosie van kleur die niet moet onderdoen voor de meest uitbundige hoogstandjes in zowel de musicals als de melodrama’s van Vincente Minnelli. En die al een middeleeuws voorproefje is van de L.S.D.-feesten in de twee films die op de Poe-cyclus volgden, The Wild Angels (1966) en The Trip (1967).
Van alle Poe-verfilmingen van Corman (House of Usher, Pit and the Pendulum, Premature Burial, The Raven, Tales of Terror, The Haunted Palace, The Tomb of Ligeia) was The Masque of the Red Death de enige die juichende recensies kreeg. Deze recent gerestaureerde film heeft in ieder geval meer diepgang en rijkelijke visuele flair dan alle andere films van Corman.
Een kleine voetnoot: de officiële op de generiek vermelde scenarist van Cormans allerlaatste Poe-bewerking is Robert Towne (Chinatown) maar een tweede scenarist bleef onvermeld: Paul Mayersberg die later twee films schreef voor Nicolas Roeg, The Man Who Fell to Earth en Eureka.

Patrick Duynslaegher
Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s ‘Woman in a Twilight Garden’, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.