The Roeg Files: Performance (1970)

Performance
Verdieping 04 jun 2025
In deze longread dompelt Patrick Duynslaegher je onder in de classic Performance (1970)
James Fox Performance
“You don’t have to be a drug addict, pederast, sado-masochist or nitwit to enjoy Performance, but being one or more of these things would help.”
John Simon over "Performance" Amerikaanse recensent

De Amerikaanse recensent John Simon was lang niet de enige die door Performance van zijn melk was gebracht. Zelfs al doen de sixties-tics nu wat gedateerd aan, blijft dit een van de meest subversieve en experimentele films die in deze sleutelperiode _ de overgang van de jaren 1960 naar de jaren 1970 van vorige eeuw _ door een grote studio (Warner) werden geproduceerd. Meest spraakmakend was de orgiastische combinatie van geweld, seks en drugs. Maar ook de caleidoscopische beeldvoering, het labyrintisch narratief en het feit dat co-regisseur Nicolas Roeg die zelf nog de camera bediende van de zoomlens niet kon afblijven, droegen aardig bij tot de cultstatus van deze film.

Het verhaaltje dat onder de visuele hocuspocus verborgen ligt, is nochtans bedrieglijk simpel. Een Londense gangster, Chas (James Fox), slaat na de brutale moord op een kompaan op de vlucht voor een misdaadsyndicaat en de politie. Hij denkt de ideale schuilplaats gevonden te hebben in de kelder van een pand in Notting Hill maar wordt er echter compleet meegezogen in de psychedelische wereld van zijn huisbaas, een drop-out popster, Turner (Mick Jagger in een hogelijk androgyn filmdebuut), die met twee groupies (Anita Pallenberg en de jongensachtige Michele Breton, die enkele jaren na de film aan een overdosis overleed) een ménage à trois vormt en in een opzichtig flower power decor bed en bad delen.

  • James Fox performance
    James Fox in Performance (1970)
  • Mick en co performance
    Mick Jagger, Anita Pallenberg & Michele Breton in Performance (1970)
Mick Jagger James Fox

Er volgt een spel van aantrekken en afstoten (de seksscènes schijnen echt te zijn- de drugsscènes ook) waarbij de gangster, op zijn manier ook een performer, geleidelijk ook een radicale psychische en fysieke transformatie ondergaat.

Roeg en zijn co-regisseur Donald Cammell strooien gul met chique artistieke citaten (van de doolhoven van Borges tot de overlappende identiteiten in Bergmans Persona) en bedienen zich van technische gimmicks om de grenzen tussen realiteit en fantasie op te blazen: driftig heen en weer snijden tussen tegengestelde acties, verstoorde continuïteit, subliminale cuts, vervormende fish-eye lenzen, door drugs verwekte hallucinatorische effecten.

Het dient gezegd dat de chaotische opbouw _ gelukkig _ niet de hele film wordt volgehouden maar de eerste driekwartier ten top wordt gedreven. In dit eerste deel is Performance een gangsterfilm waarin de conflicten en afrekeningen tussen sadistische Londense criminelen zo flitsend en snel wordt gemonteerd dat de toeschouwer een desoriënterende beeldenstorm te verduren krijgt. Je bent uit je lood geslagen maar ook gefascineerd door de puur kinetische dynamiek van een echte beeldenpuzzel die zeker bij een eerste visie moeilijk te ontrafelen is. En ook na herhaalde visie niet al zijn geheimen (of mystificaties) prijsgeeft. Het raadselachtige, onverklaarbare en onopgeloste zit de film ingebakken. Vanaf de eerste shots die op het eerste gezicht geen enkele samenhang vertonen beseffen we dat dit een unieke filmische ervaring wordt, een immersief spektakel avant la lettre. En als Chas in een gevecht op leven en dood zijn flat aan diggelen slaat, lijkt dit wel op driedimensionale action painting.

  • Fish eye effect
  • Apartment

Terwijl je denkt dat in deze audiovisuele maalstroom alle logica zoek is, zit er duidelijk toch een plan achter. Een van Roegs montage strategieën is dat een shot dat op zich geen betekenis heeft, pas veel later het tegenshot krijgt dat er wel een betekenis aan geeft. Een extreem voorbeeldje is het inlassen van een flits waarin James Fox al vervangen is door Mick Jagger, wiens identiteit hij langzamerhand zal overnemen in het tweede deel van de film. Na het Londens gangsterwereldje van afpersing en intimidatie, zitten we nu opgesloten in het statige pand van de tanende popster waarvan het interieur gemuteerd is tot een barok doolhof volgestouwd met attributen, snuisterijen en sfeertjes van de counterculture en het hippiedom. Paradoxaal komt de film tot rust uitgerekend in deze psychedelische omgeving waarin het wilde kleurgebruik niet moet onderdoen voor het genereuze L.S.D.-gebruik. De shots duren wat langer, de montage is conventioneler en er is zelfs een quasi sequentie-opname van Jagger die ongeknipt een demonische song vertolkt, Memo From Turner (een song die Martin Scorsese ook gebruikte in Goodfellas). De klemtoon ligt niet langer op montagestandjes maar op de erotische standjes van het trio en het demonisch magnetisme van Mick Jagger. Na de relatieve rust die ook past bij de meditatieve vibes die bij de drugscultuur hoorden, krijgt de film naar de finale toe opnieuw een staccato ritme en worden we bestookt met visuele effecten die ook de Pop- Art en Op-art toer opgaan. Waarvan het meest opzienbarende het ongelofelijk moment is waarin de camera het standpunt inneemt van de kogel die zich als een projectiel door de hersens van Mick Jagger boort en eindigt op een foto van Jorge Luis Borges.

De meeste toeschouwers zullen allicht dit citaat niet opmerken of niet meteen kunnen duiden, maar Cammell, scenarist en co-regisseur van de film, was dermate geobsedeerd door deze Argentijnse schrijver Borges dat hij schaamteloos zijn film doordrenkte met cryptische toespelingen naar deze auteur van fantastische en magisch realistische verhalen waarin de gangster vaak een tragische of epische held is. Toen Cammell zelfmoord pleegde door zich een kogel door het hoofd te jagen, waren zijn laatste woorden: “Now I can see Borges.”

  • Mick jagger song
  • Barok Performance
Jorge Luis borges bullet scene
James Fox Duffy2

Tja, Cammell was duidelijk een belezen en trendgevoelige artiest.

Wat ons bij de kwestie van het gedeeld auteurschap brengt. Cammell, een kunstschilder en schrijver (met slechts één scenariocredit op zijn palmares: de Hollywoodfilm Duffy, uit 1968, een lichte thriller van Robert Parrish waarin James Fox al een hoofdrol speelde) schreef het origineel scenario. Warner Brothers financierde op basis van de garantie dat David Bowie, met wie Cammell bevriend was, de hoofdrol van Turner zou spelen. Ook al omdat hij zelf nog niet geregisseerd had, accepteerde hij Nicolas Roeg, toen al een ervaren cameraman, als co-regisseur én D.O.P. Volgens de logische werkverdeling zou Cammell verantwoordelijk zijn voor het script, de acteursregie en de decors, en Roeg voor de regie, de fotografie en ruimer de hele look van de film. In de praktijk was het allemaal niet zo afgelijnd en is het niet zo makkelijk om uit te maken wie nu precies wat deed. Volgens Roeg was het echt een fiftyfifty samenwerking: “Ik zou nooit meer dan vijftig procent opeisen van de film en Donald ook niet. Mensen hebben geprobeerd ons te forceren om toe te lichten wie nu precies wat heeft bijgedragen, maar wie zal het zeggen? We weten het zelf niet meer. Maar mensen stoppen ons graag in vakjes, en als dat niet lukt zijn ze in de war.”

Lange tijd waren critici geneigd om de originaliteit en kracht van Performance vooral toe te dichten aan Donald Cammell. Het klopt dat Roeg weinig te maken had met de laatste fases in het montageproces (wat in Amerika gebeurde) omdat hij al in Australië zat om locaties te spotten voor Walkabout. Maar hij is zeker verantwoordelijk voor de verbluffende look van Performance. En zoals Nick James opmerkte (in Sight & Sound) zien we dat het spelen met narratieve structuren, gefragmenteerde beelden, rare synchroniciteit en correspondenties verder doorgedacht wordt in de latere films van Roeg en minder aan bod komt in de drie films die Cammell de volgende drie decennia nog zou regisseren.

Jagger mag dan nog het piéce de résistance van de film zijn, James Fox moet zeker niet voor hem onderdoen. Zoals Jagger zich transformeert in een dandy gangster, zo verliest Fox ook stilaan al zijn zekerheden en (seksuele) identiteit. Herhaaldelijk wordt hem gevraagd: “Do you know who you are?” Onder de invloed van drugs worden twee uiterlijk sterk verschillende persoonlijkheden de twee helften van eenzelfde identiteit, en dit in een atmosfeer waarin droom en werkelijkheid samensmelten en ook de schotten tussen het mannelijke en het vrouwelijke sneuvelen. De plagende ambiguïteit wordt volgehouden tot de finale waarin niet duidelijk is wie nu in de wegrijdende auto zit, Fox of Jagger, maar die laatste werd toch door de kop geschoten?

Turner mirror 1
"If you were me, what would you do?"
Turner Mick Jagger
Chas mirrorscene
"I don't know. It depends. It depends who you are. So, I don't know."
Chas James Fox
Turner mirror
"Who I am? Do you know who you are?"
Turner Mick Jagger

Performance mag dan nog allerlei werelden, concepten en begrippen met elkaar laten botsen (kunst en misdaad, de onderwereld en de Underground cultuur, realiteit en performance, rede en waanzin, emotionele repressie en bewustzijnsverruiming, het viriele en het verwijfde), uiteindelijk wordt elke confrontatie beslecht met een overwinning van big business. Niets profetischer trouwens dan de opmerking van James Fox tegen Mick Jagger: “You’ll look funny when you’re fifty.”

Performance werd al voltooid in het mythische jaar 1968, maar bleef twee jaar op de plank liggen omdat de studio er geen raad mee wist. Toen deze film maudit dan toch eindelijk de bioscoop haalde, bleek deze half satanische fabel die zijn macaber licht liet schijnen op de duistere keerzijde van de vrijheidsexplosie uit het hippietijdperk ook heel profetisch te zijn. Intussen was er in augustus 1969 ook de gruwelijke slachtpartij van de Manson bende; de cultleider rekruteerde zijn volgelingen onder kwetsbare jongeren uit de flower power beweging en was _ net als Donald Cammell _ geobsedeerd door zwarte magie.

Youll look funny performance

Zoals Neil Sinyard schreef: “Performance is een krachtig statement over de ineenstorting van Groot-Brittannië op het eind van de sixties. Het is een kritiek op de zelfvernietiging van de vrijheidsbeweging en de alternatieve cultuur die tot waanzin leidt. Maar het is ook een brandende aanklacht tegen de corruptie en het verraad van het idealisme uit de mid-sixties, waarbij de welvaart en macht onttrokken werd uit de handen van de jongeren en teruggegeven werd aan politieke gangsters.”

En, inderdaad, wat zagen we? In maart 1982 beschuldigden Eerste Minister Margaret Thatcher en Education Secrety Rhodes Boyson de revolutie van de jaren zestig ervan de hoofdoorzaak te zijn van de stijgende criminaliteit en sociale onverantwoordelijkheid.

Performance blijft een van de meest becommentarieerde films van zijn tijd. De vraag die Michael Brooke in 2014 in Sight & Sound opperde is nog altijd pertinent: “Has British cinema attempted anything this ambitious since? It’s hard to think of a serious contender.” Volgens Larry Gross (in Film Comment) hoorde Performance door zijn ruimtelijke en temporele discontinuïteit, de puur figuratieve abstracte conceptie van de held en de ambivalentie over de uiteindelijke waarde van de vorm, tot wat hij film après noir noemt, samen met Alphaville (1965) van Jean-Luc Godard, Point Blank (1967) van John Boorman en The Long Goodbye (1973) van Robert Altman.

Zeker is dat iedereen er een uitgesproken mening over heeft. Deze van Mark Cousins is ook niet mis: “Performance is high art about low life.”

  • Chas rugscene1
  • Chas rugscene2

Tot slot nog iets over de “realistische” achtergrond van crimineel Londen in Performance en over hoe het hoofdrolspeler James Fox verging nadat de controverse ging luwen. Philip French bestempelde (in Sight & Sound) de eerste veertig minuten van Performance, waarin we Chas als gangster aan het werk zien, als “de beste en meest authentieke beschrijving dat de cinema ons gaf van de georganiseerde misdaad in Groot-Brittannië.” Het gangstermilieu waarin Chas zich beweegt, doet sterk denken aan het East Londen dat in de jaren vijftig en de sixties in de ban was van de criminele doch charismatische Kray tweelingbroers uit Bethnal Green. Over dit duo dat met afpersing, brutaliteit en soms beestig geweld zijn territorium afbakende, werden twee bezienswaardige films gemaakt: The Krays (1990) van Peter Medak en met in de hoofdrollen de muzikale broers Gary en Martin Kemp, de jongens van Spandau Ballet; Legend (2015) van Brian Helgeland en met Tom Hardy in beide rollen. Het feit dat het om tweelingbroers gaat en een ervan de gelijkslachtige liefde was toegedaan, versterkt nog de link naar de motieven van de dubbelganger, de gespleten persoonlijkheden en de latente homoseksualiteit in Performance. In sommige scènes trouwens niet zo latent. Als Turner in een gedrogeerde fantasie de macht overneemt van de homoseksuele gangsterbaas Harry Flowers, breekt onder zijn handlangers een wilde losbandigheid uit die gelijkt op een van Francis Bacons sadomasochistische homoseksuele schilderijen uit de sixties. En er is natuurlijk ook het vernederende stukje S-M bij de bestraffing van Chas: liggend op zijn buik, met afgestroopte hemd en broek, ontvangt hij tot bloedens toe zweepslagen op zijn blote onderrug.

Toen hij gecast werd in Performance was James Fox al een opvallende verschijning in een aantal invloedrijke sixties films, zoals King Rat van Bryan Forbes, Isadora van Karel Reisz en The Chase van Arthur Penn. Maar vooral schitterde hij in Joseph Losey’s The Servant waarin de meester/knecht dynamiek en de kinky kicks al een voorafschaduwing zijn van gelijkaardige thema’s in Performance. De reacties op Roeg & Cammells provocerend manifest waren zo heftig en gewelddadig dat James Fox in zijn carrière een lange pauze inlaste en zijn heil zocht in meer spirituele ervaringen. Hij werd zelfs een christelijke predikant. Vanaf de jaren 1980 nam hij de draad weer op en was hij te zien in A Passage to India (1984) van David Lean, Absolute Beginners (1986) van Julien Temple en Remains of the Day (1993) van James Ivory.

Patrick Duynslaegher

Patrick Duynslaegher

Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s ‘Woman in a Twilight Garden’, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.