- ...
- home
- nieuws
- the roeg ...
The Roeg Files: Aanvullende filmografie van Donald Camell

Performance ging de geschiedenis in als het regiedebuut van Nicolas Roeg, terwijl die er altijd op hamerde dat het om een fiftyfifty samenwerking ging met co-regisseur Donald Cammell (en zo staat het ook vermeld op de generiek). De gefragmenteerde en versplinterende vertelstijl van Performance overheerst ook het latere werk van Roeg (Don’t Look Now, The Man Who Fel lto Earth, Bad Timing, Eureka) zodat algauw werd aangenomen dat Roeg in hun creatieve samenwerking toch het grootste talent was. Maar waarom moeten we hen zo nodig tegen elkaar uitspelen?
In de documentaire Nothing As It Seems citeert Cammell zijn lievelingsauteur, de Argentijnse fantast Jorge Luis Borges: ‘When two men seek each other out at the moment of destiny, the pattern of their lives may become so similar that for all intents and purposes they become one man.’ Cammell refereerde hiermee aan de psychische botsing en fysieke fusie tussen de Londense gangster Chad (James Fox) en de uitgebluste rockster Turner (Mick Jagger) in Performance. Maar zoals Peter Kuplowsky zich (in tiff 180°) afvraagt, slaat dit citaat ook op de uitzonderlijke alchemie tussen Roeg en Cammell. Hoezeer hun verdere carrières ook uiteenliepen, valt er toch ook een opvallende symmetrie te noteren. Zowel Roeg als Cammell laten in respectievelijk Walkabout en The Argument (een kortfilm van Cammell) het menselijk lichaam contrasteren met de verpletterende natuur. Beiden maakten horrorfilms met Julie Christie (respectievelijk Don’t Look Now en Demon Seed). Beiden werkten herhaaldelijk met hun levensgezellin: Roeg draaide zes films met Theresa Russell, actrice en moeder van twee van zijn kinderen; Cammell schreef gewoonlijk zijn scripts met zijn vrouw China Kong. Als we wat dieper gaan, zien we dat hun op het oog zo verschillend oeuvre toch belangrijke raakpunten telt, zoals hun intieme en impressionistische benadering van seksualiteit en geweld. Er is ook hun voorkeur voor elliptische montages, penetrerende zooms, allegorische mise en scènes en andere technieken die bijdragen aan een soort esthetisering van het bewustzijn.

Geboren in 1934 in Edinburgh, Schotland, groeide Cammell op in de artistieke kringen van de Britse upper-class - hij stamt uit een dynastie van scheepsbouwers. Zijn vader Charles Richard Cammell schreef over Aleister Crowley, een cultfiguur en icoon van het occulte, door wiens zwarte magie Cammell Junior zich sterk aangetrokken voelde. Donald studeerde aan het gerenommeerde Royal College of Art en werd een gewaardeerd portretschilder. Op zijn negentiende illustreerde hij King Arthur and the Round Table van Alice Mary Hadfield en werd hij een graag geziene figuur in het ‘Swinging London.’ Eind jaren ‘60 schrijft hij de scenario’s voor twee films die in 1968 worden uitgebracht en perfect aansluiten bij dit fenomeen dat de Britse hoofdstad een tijdlang tot de hoofdstad van de wereld maakt: The Touchables (van Robert Freeman), waarin enkele groupies een popzanger proberen te ontvoeren, en Duffy (van Robert Parrish), over halfbroers gespeeld door James Coburn en James Fox. Het lijkt alsof die twee films al de zaadjes planten waaruit Performance zou ontstaan.
Zijn obsessie met Aleister Crowley brengt hem in contact met de befaamde underground filmmaker en cosmic explorer Kenneth Anger. Ook Mick Jagger dweept een tijdlang met Anger: voor diens kortfilm Invocation of My Demon Brother (1969) tekende hij de Moog synthesizer score en hij vertolkte er ook een klein rolletje in. Zoals Jagger Angers Lucifer mocht spelen, incarneerde Cammell in Lucifer Rising (1972) Osiris, de Egyptische god van de vruchtbaarheid die nadat zijn lichaam in veertien stukken is gescheurd elke lente herrijst als de god van het hiernamaals.
Als hij in Engeland na Performance geen projecten meer van de grond krijgt wijkt Cammell uit naar Amerika. Zijn filmparcours verloopt zo mogelijk nog grilliger dan dit van Roeg. Zijn volledige carrière besloeg vier decennia, waarin hij telkens slechts één film maakte. In de V.S. probeerde hij in de marge van het studiosysteem zijn visie door te drukken in drie verschillende genres: de sciencefictionfilm Demon Seed, de serial-killer film White of the Eye en de erotische thriller Wild Side. Maar hoe moeizaam deze drie producties ook tot stand kwamen, Cammell wist altijd zijn persoonlijkheid door te drukken en die was volgens iedereen die hem kende behoorlijk autodestructief.
Tijdens de opname van Demon Seed (titel die hier wel zeer toepasselijk is) begon hij zijn affaire met de minderjarige China Kong, met wie hij later trouwde. In het boek Donald Cammell: A Life on the Wild Side vertellen crewleden hoe Cammell het zowel bij de producenten als de technische ploeg verkorven had door op de set met zijn tienerliefje te pronken. Twee decennia later werden Cammell en Kong aangeklaagd door een actrice die een auditie deed voor Wild Side. Ze vertikte het om tijdens de casting sessies in het bijzijn van Cammell getongzoend te worden door zijn partner Kong om hem te overtuigen dat ze geschikt was voor de lesbische scènes.
De auteurs van de biografie, Rebecca en Sam Umland, noteren dat Cammell een raadsel was voor zijn omgeving, zelfs voor zijn geliefden, zoals Deborah Dixon die bijna de hele sixties lang zijn vriendin was maar toegaf: ‘You never knew what Donald was thinking.’ De Umlands concluderen dat de chronisch ontrouwe Cammell zo veel tijd en energie in zijn seksuele avonturen stak, dat professionele consideraties wel op de tweede plaats moesten komen. Ze hebben het ook over gerapporteerde homoseksuele avances van Cammell aan een grote verscheidenheid aan mannen, inbegrepen zijn vaste cutter Frank Mazzola. (De Umlands zien dit zelfs als een bewijs voor hun diagnose dat hun studieobject een borderline persoonlijkheidsstoornis had).
De vijfentwintig jaar na Performance werkte Cammell in Los Angeles aan een groot aantal projecten, maar niemand weet precies hoe hij het financieel aan boord legde om in zijn dagelijks bestaan te voorzien. Uiteindelijk was de cirkel rond toen hij zich in 1996 naar analogie met Mick Jagger in Performance een kogel door het hoofd joeg. Volgens zijn weduwe China Kong bleef hij na dit schot nog vijfenveertig minuten in leven, ‘In een staat van helderheid en extase die ik me niet kon voorstellen. Hij sprak continu, vertelde over mensen, plaatsen en zijn wilde plannen. Uiteindelijk vulde de kamer zich met licht en stierf hij.’
Demon Seed (1977)
De eerste solo film van Cammell was Demon Seed (1977), een cyberhorrorprent die ondanks de aanwezigheid van Julie Christie, een ramp was aan de kassa en zelden werd vertoond. Terwijl het verhaal zeker anno 1977 toch wel enig sensationeel potentieel had. De schurk van dienst is namelijk een computer, Proteus IV genoemd, die Julie Christie, symbool van de Swinging Sixties, sekwestreert, terroriseert en finaal bezwangert. Wat helaas beter klinkt op papier dan op pellicule. De premisse is het enig idee van de hele film. Zodra je doorhebt wat de gesofistikeerde machine precies met Christie van plan is, is de spanning eruit. In de scènes waarin de elektronische minnaar tot de daad overgaat (waar synthetische spermatozoïden komen bij kijken als ik het goed begrepen heb), blijkt Cammell niet over al te veel verbeelding te beschikken. De belaagde Christie blijft onder alle omstandigheden beeldschoon - niet verbazend dat de machine uitgerekend op haar zijn zinnen heeft gezet. De geometrische constructie die de computer in de kelders fabriceert, waarmee hij indringers doodt en hij ook de baby laat uitbroeden is veeleer ridicuul dan angstwekkend. Het lijkt een beetje op een metalen, grillige uitklapbare versie van de Rubiks kubus die configureert tot een veelhoekige robot.
De beelden die het geheugen en brein van de cyberverkrachter alsook de high tech-bevruchting moeten visualiseren, zijn niet veel meer dan saaie, afgezaagde video-experimenten (de psychedelische trip uit 2001: A Space Odyssey du pauvre, zeg maar). Dat Julie Christie zelfs bij de grootste onzin geloofwaardig overkomt bewijst haar talent als actrice, wat helaas niet belet dat wat als afschuwwekkend en angstaanjagend bedoeld is, vooral op hoongelach wordt onthaald.
Intussen is Demon Seed ook een tijdscapsule die toont hoe in eind jaren 1970 de nabije toekomst verbeeld werd. Het volledig geautomatiseerde computergestuurde huis waar de film zich haast integraal afspeelt, was behoorlijk imponerend in een tijdsgewricht waarin er nog geen sprake was van domotica. Te noteren ook dat anno 1977 de supercomputer al milieubewust was, zo weigert hij om ingezet te worden voor het delven van kobalt en andere metalen op de bodem van de oceaan omdat dit het evenwicht van de onderzeese levende organismen zou verstoren.



White of the Eye (1987)
Tien jaar later maakte Cammell zijn comeback met White of the Eye. De openingsbeelden brengen ons meteen in de gewenste verschroeiende sfeer: imponerende panorama’s van Monument Valley (het decor van vele westerns van John Ford) opgeluisterd met psychedelische effecten, vaak van het zonlicht dat in de lens weerkaatst, en veel dreigende roofvogels.
De door David Keith (uit An Officer and a Gentleman) gespeelde protagonist Paul White is misschien geen echte cowboy maar veeleer een boerenlummel die met zijn misnoegde vrouw Joan (Cathy Moriarty uit Raging Bull) in een klein stadje nabij Tucson, Arizona, een tamelijk vreedzaam bestaan slijt, ware het niet dat hij schaamteloos vreemdgaat. Wat in hun streng moraliserende gemeenschap een forse overtreding is, of zoals de sheriff het verwoordt: ‘Andermans vrouw neuken is in dit stadje een doodzonde.’
De spanning in hun relatie wordt naar een kookpunt gevoerd als hij de hoofdverdachte wordt van een reeks afschuwwekkende moorden, het werk van een serial killer die zijn rituele slachtingen op postkubistische Picasso doet lijken (Cammell zei ooit: ‘I am a painter who happens to make films’). In de flitsende montage van het artistiek verantwoorde bloedbad wordt de identiteit van de dader verborgen gehouden en krijgen we alleen super close-ups te zien van het wit van zijn ogen. Ook omwille van zijn beroep - hij is een geluidstechnicus die vaak zijn waar slijt in de woonkamers van eenzame, rijke en verveelde huisvrouwen - past hij perfect bij het profiel van de dader.
De oplossing van het moordraadsel schuilt in de Indiaanse mystiek en de donkere kanten van de hippiecultuur. Cammells kijk op menselijke relaties is niet om vrolijk van te worden: niemand is te vertrouwen, en al zeker niet de vader van je kinderen.
White of the Eye is een krampachtige mix van slasher-sensatie en ecologisch-mystieke horror. Cammell transformeert de woestijn van Arizona tot een hallucinatorisch en apocalyptisch landschap waar de waanzin én de zoomlens welig tieren. Maar anders dan bij Roeg is de opzichtige vormgeving (met veel Steadycam-hoogstandjes) niet meer dan zinledige spielerei. De visuele drukdoenerij wordt extra in de verf gezet door de eclectische en luide soundtrack gedomineerd door de bewustzijnsverruimende elektroakoestische score van Nick Mason van Pink Floyd, maar ook dicht geplamuurd met country-&- western en de favoriete klassieke muziek van de protagonist, de tweede symfonie van Mahler en Vesti la giubba uit de opera Pagliacci. De explosieve finale waarin de protagonist zichzelf opblaast met een gordel dynamietstaven (net als Jean-Paul Belmondo in Godards Pierrot le fou uit 1965) is een passend einde voor deze radeloze psycho-trip.
Destijds koeltjes onthaald door de pers, probeerde de Engelse recensent Kim Newman in 2014 White of the Eye te rehabiliteren door de film te linken aan John Boormans Point Blank, Brian De Palma’s Dressed to Kill en Michael Manns Manhunter. Veel te hoog gegrepen referenties voor wat niet meer is dan een excentrieke straight to video psychokiller fantasie.
Wild Side (1995)
Nog meer straight to video is Cammells laatste film waarin een mooie jonge vrouw een dubbelleven leidt: bank executive bij dag, dure callgirl bij nacht. Wild Side is een erotische thriller die zich grotendeels afspeelt in chique hotelkamers, chique kantoren, chique toiletten en chique sauna’s en onpersoonlijke, klinische wolkenkrabbers. En is daardoor verwant aan de zogenaamde designer-thrillers die floreerden in de jaren 1980: American Gigolo (1980) van Paul Schrader, Thief of Hearts (1984) van Douglas Day Stewart, To Live and Die in L.A. (1985) van William Friedkin, The Big Easy (1986) van Jim McBride, 9 ½ Weeks (1986) van Adrian Lyne, Manhunter (1986) van Michael Mann, Someone to Watch Over Me (1987) van Ridley Scott, Rampage (1987) van William Friedkin, Fatal Attraction (1987) van Adrian Lyne.
Met deze films deelt Wild Side de glamour & luxe van de setting, de esthetisch verleidelijke stijl en de donkere kant van faam, rijkdom en succes. Er is sprake van undercoveroperaties, witwaspraktijken, fiscale en seksuele intriges. Alles draait om vier personages die elkaar voortdurend manipuleren, bedriegen en uitdagen. Alex Lee (Anne Heche) heeft een goede baan in een bank, maar schulden dwingen haar om bij te klussen als sekswerker. Bruno (Christopher Walken) is de machtige en vreesaanjagende figuur die steevast in dit type film wordt opgevoerd en die kennelijk de touwtjes in handen heeft. Hij is een louche zakenman en een cliënt van Alex die hij wil meesleuren in een gigantische witwasoperatie. Joan Chen is Virginia, de vriendin van Bruno en ook een oosterse schoonheid die Alex weet te verleiden. En Steven Bauer is Tony, officieel de creepy chauffeur van Bruno terwijl hij in opdracht van de FBI zijn baas afluistert om hem te kunnen betrappen op belastingontduiking en andere criminele activiteiten.
Naar verluidt wilde Cammell met al deze elementen iets doen dat zowel inhoudelijk als cinematografisch het genre (dat nogal op goedkope kicks mikt) overstijgt. Zijn producenten hadden daar andere ideeën over; concreet vonden ze zijn benadering niet commercieel genoeg. De film werd hem uit handen genomen en met de braafjes chronologische montage en het elimineren van Cammells kritische en spottende visie op het basismateriaal, bleef er niet veel meer over dan wat soft erotica en af toe wat verwijzingen naar de ‘seks en liefde als betaalmiddel’- thematiek. Een half jaar na de release beleefde Anne Heche haar veelbesproken coming out, maar die timing was jammer genoeg te laat opdat Wild Side zou kunnen meesurfen op de massale media-aandacht voor deze showbizz onthulling.
De genereus over de film uitgesmeerde lesbische taferelen kunnen zo uit een flutfilm van Just Jaeckin (Emmanuelle), David Hamilton (Bilitis) of Zalman King (Two Moon Junction) komen. Hoe prominent de lesbische seks ook aan bod komt, de meest spraakmakende scène is gereserveerd voor de twee mannelijke hoofdrolspelers. Cammell illustreert hiermee op provocerende wijze het intussen afgezaagde inzicht dat verkrachting meer met macht dan met seks heeft te maken. Om de essentie te laten zien van de dynamiek tussen baas en ondergeschikte dreigt Bruno zijn chauffeur Tony te verkrachten voor de ogen van Alex, de vrouw die ze beiden willen bezitten. ‘Spread them and off with the Calvins,’ beveelt hij Tony (nota bene de Calvin Klein onderbroek waarin Bauer een zendertje heeft verstopt) nadat hij hem gedwongen heeft een condoom over zijn stijve penis te rollen. Cammell en zijn monteur/cutter Frank Mazzola noemden dit de ‘bend over sequentie’ en alluderen hiermee duidelijk naar een soortgelijk seksueel machtsvertoon in de ophefmakende kelderscène in Quentin Tarantino’s Pulp Fiction (1994), ook bekend als de I’m gonna get medieval on your ass-scène.
Toen de producenten Cammells versie onherkenbaar verminkten, eiste Cammell dat zijn naam van de generiek werd geschrapt; de director’s credit gaat nu naar de niet bestaande ‘Frank Brauner.’ Cammell hield er een zware depressie aan over. Inmiddels had ook zijn vrouw annex coscenarist China Kong hem laten vallen. Twee jaar later, precies op de dag dat Bill Pullman toezegde om de hoofdrol te spelen in het volgende project van Cammell (33, een film over de heroïne business), hield de regisseur het voor bekeken en schoot hij zich een kogel door de kop.

Patrick Duynslaegher
Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur van Knack Focus was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s Vrouw tussen hond en wolf, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.