09 20 okt. '24

Wide Angle: Gaspar Noé, provocatie en verbluffende technische beheersing

Vortex
Verdieping 29 mrt. 2022
Het werk van regisseur Gaspar Noé (geboren in 1963 in Buenos Aires) staat in het teken van de provocatie. Terwijl veel Franse regisseurs in de eerste plaats de toeschouwer proberen te verleiden, doet de uit Argentinië afkomstige Noé niets liever dan ons voor het hoofd stoten, ons tergen, ergeren of shockeren. Gelukkig doet hij dit met zo’n groot filmisch talent dat we er zijn nihilisme en negativisme graag bijnemen, tenminste voor twee uurtjes in de donkerte van de bioscoop.

Al vanaf zijn eerste lange film was het prijs. Noé voert in Seul contre tous (1999) andermaal de pathetische paardenslachter ten tonele uit zijn middellange film Carne (1991). Ontslagen uit de gevangenis probeert deze man van middelbare leeftijd een rustig leventje te slijten in Rijsel, maar zijn zwangere vriendin en groteske moeder drijven hem tot de opperste wanhoop. Hij keert terug naar Parijs, gaat op zoek naar werk en doolt met een revolver op zak door de straten, klaar om de hand te slaan aan zichzelf maar niet zonder eerst enkele van zijn kwelgeesten te laten creperen. Noé brengt in zijn debuutfilm een beklemmende studie van de aliënatie en frustratie van een man die altijd vernederd werd en in eindeloze innerlijke monologen - een litanie van de haat - zijn walging en xenofobie de vrije loop laat. Deze claustrofobische film sluit ons op in de verziekte psyche van deze razende man, gespeeld door Philippe Nahon die, mag je wel zeggen, la gueule de l’emploi heeft.

Seul contre tous is schokkend en genadeloos, zelfs de dubbelzinnige verlossing aan het eind brengt geen soelaas. Deze wanhopige nachtmerrie is bovenal ook een overrompelende brok cinema. Noé drukt ons met de neus op de harde waarheid maar gebruikt daarvoor de meest anti-naturalistische middelen. De meeste regisseurs hadden deze boodschap wellicht angstvallig realistisch verpakt. Bij Noé krijgen we integendeel extreem gekadreerde widescreen composities, een afstandelijke filmstructuur die teruggrijpt naar de essayistische cinema van Godard (tussentitels, typografische elementen) en een onthutsende soundtrack vol onrustbarende geluiden. Net voor de climax van de film is er zelfs een aftelling en krijgen al te gevoelige toeschouwers dertig seconden de tijd om de zaal te verlaten.

Rode loper Gaspar Noé© Michiel Devijver
Gaspar Noé

In zijn tweede film, Irréversible (2002), een in omgekeerde volgorde vertelde fabel over (zelf)vernietigend geweld ging Noé nog een stapje verder in de uitbeelding van uitzinnige maar helaas realistische wreedheid met als pièce de résistance de ruim tien minuten durende verkrachting en lichamelijke verwoesting van Monica Bellucci in een duistere voetgangerstunnel, gefilmd in één lange en frontale sequentieopname. Deze shockscène alsook de beelden waarin Vincent Cassel de dader met een brandblusapparaat te lijf gaat en letterlijk zijn kop tot moes slaat, zorgde op het filmfestival van Cannes voor de nodige consternatie. Toch is het geweld in Irréversible allesbehalve gratuit, maar zit het integendeel ingebed in een dwingende structuur en is het onlosmakelijk verbonden met het gitzwarte wereldbeeld van de regisseur, dat in het verlengde ligt van de duistere visie van enkele beroemde onheilsprofeten uit de Franse literatuur: Genet, Bataille, Céline. Irréversible trekt voorbij als één lange Reis naar het Einde van de Nacht. De achterstevoren vertelling is geen loze gimmick maar maakt de onafwendbaarheid van het lot bijna ondraaglijk. De film evolueert langzaam maar onontkoombaar van volstrekte chaos en beestachtig geweld naar paradijslijk geluk, dat des te aangrijpender is omdat het al de kiemen van dood en destructie in zich draagt. En dit alles op de sublieme tonen van Beethovens Zevende Symfonie. Ook in zijn gebruik van muziek, van klassiek tot Daft Punker Thomas Bangalter, is Noé een filmmaker pur sang.

Irreversible
Irréversible

We zullen geweten hebben dat Noé van vormelijke stunts houdt. Van de op zijn kop gezette chronologie van Irréversible tot de splitscreen fragmentatie in Vortex zijn de meeste films van Noé gebouwd op visuele bravoure, op zelfopgelegde esthetische dogma’s waardoor ze de grenzen van de cinematografische taal aftasten en overschrijden. Je krijgt vaak het gevoel dat Noé de toeschouwer wil bestoken met ongeziene audiovisuele ervaringen. Ook in het psychedelisch seksueel melodrama Enter the Void (2009), een titel die trouwens perfect het oeuvre van Noé samenvat, krijg je een mix van provocatie en verbluffende technische beheersing. Deze in Japan gedraaide bad trip van Oscar (Nathaniel Brown), een cokedealer die tussen leven en dood schommelt, is één groot en virtuoos experiment met wat in schoolse termen het vogelperspectief wordt genoemd. Nadat Oscar werd vermoord verandert hij in een zwevende geest en waakt hij over zijn zusje (Paz de la Huerta), ook tijdens haar meest intieme momenten. En waardoor de verdere film vanuit een spectraal oogpunt op de wereld neerkijkt. Hoog vanuit de lucht overschouwt de camera een in neonlicht gedrenkt Tokio dat tegelijk een hels en paradijselijk droomlandschap lijkt. Noé verlegt alweer de normen van wat toelaatbaar is met het gedetailleerd tonen van een abortus, eindigend met een pirouette waarbij de camera neerdaalt over een bloedende foetus.

Noé is altijd geïnteresseerd geweest in porno en vooral in hoe expliciete seksuele daden te integreren in een film bestemd voor het reguliere bioscoopcircuit en niet voor de gespecialiseerde muffe zaaltjes. Sinds zijn eerste kortfilms, met name in Sodomites uit 1998, stelt Noé de representatie van seks in de cinema in vraag. In de omnibusfilm Destricted (2006) gaf hij samen met zes andere gerenommeerde cineasten en videokunstenaars (Larry Clark, Marina Abramovic, Matthew Barney, Sam Taylor-Wood, Marco Brambilla, Richard Prince) zijn visie op de relatie tussen erotiek, seks, pornografie en film. Noés zelfverklaarde bijdrage We Fuck Alone toont de existentiële eenzaamheid bij het gebruik van een opblaasbare sekspop en weerom baadt de film in een infernaal rood licht en versterkt het pulserend gerommel op de soundtrack het gevoel dat we in een akelige nachtmerrie gestrand zijn.

Met Love (2015) wilde Noé naar eigen zeggen een amoureuze passie in zijn totaliteit uitbeelden. In Les Inrockuptibles lichtte hij dit toe: "Quand tu tombes amoureux, tu ne penses qu’au cul, tu es obsédé par l’autre, parce que tu sais qu’en baisant tu vas sécréter d’énormes quantités d’endorphines, de sérotonine et de dopamine. Je voulais raconter le sexe comme une sorte d’addiction chimique, qui provoque l’euphorie puis du manque."

De twintiger die de hoofdrol speelt in Love is ondanks alles vrij ‘conservatief’ op seksueel vlak en vaag homofoob en transfoob. Noé kreeg ook het verwijt dat zijn visie op seks behoorlijk heteronormatief is. "Je crois qu’il ya a une confusion," luidde zijn reactie. "Je ne cherche pas à produire un discours sur la sexualité, pas plus que je ne montre ce personnage comme un héros ou un modèle. Ce jeune mec n’est pas conservateur, il est juste à moitié con. Le manque amoureux le rend fou, ultrapossessif, agressif, dominateur. Il ne pense plus qu’avec son cerveau reptilien. Alors oui, il n’est pas très glorieux, il réagit comme un abruti, parfois mais il me ressemble un peu, ressemble à mes amis, à des gens que j’ai rencontrés dans ma vie. C’est un animal."

Ondanks de coitusscènes die ons geen enkel fysiek besparen, is Love geen pornografie, zoals ook twee andere taboebrekende en door Noé bewonderde excursies in het seksueel domein geen porno zijn: La vie d’Adèle (2013) van Abdellatif Kechiche en L’inconnu du lac (2013) van Alain Guiraudie. Noé probeert ons niet op te winden in Love maar gebruikt in deze film in 3D - een nieuwe technische uitdaging - alle middelen waar de cinema over beschikt, om te demonstreren hoe seks een vitaal aspect is van hoe mensen met elkaar connecteren. Noé legt hier zijn ziel bloot en slaat een mea culpa tegenover geliefden die hij mede door zijn vroeger drugsgebruik onrecht heeft aangedaan. En hij trakteert de toeschouwer ook op een 3D-zaadlozing recht in de camera.

Gasparnoelove
Love

In Climax (2018) dompelt Noé ons onder in de repetities van een orgastisch urban dance feest in een verlaten schoolgebouw waarbij de met ecstasy gekruide sangria rijkelijk vloeit. Het hallucinogeen effect van de amfetamineconsumptie wordt extra kracht bijgezet door de jachtige, hypnotiserende cameravoering die de indruk wekt dat het ranzige ballet van zweet, bloed, verdoving en stuiptrekkingen in één onafgebroken shot gevat wordt – het zoveelste huzarenstukje van deze cinema ademende cineast.

Noé houdt ook niet vast aan de conventie van de filmregisseur die na een aantal kortfilms definitief overschakelt naar lange speelfilms. Hij blijft zijn hele carrière geregeld kortfilms maken maar ook muziekvideo’s, reclamespotjes, opdrachtfilms, segmenten in omnibusfilms en halflange films. Zijn meest opvallende werk in die andere formaten is Lux Aeterna (2019), een vijftig minuten durende, in vijf dagen gedraaide horrorsatire gefinancierd door het luxehuis Saint Laurent, met in de hoofdrollen twee muzen van het kleermerk: Charlotte Gainsbourg als een actrice die in de huid van een heks moet kruipen en Béatrice Dalle als een regisseuse. Noé strooit in deze chaotische nachtmerrie gulzig met citaten naar Buñuel, Godard en Dreyer maar de trance die de titel ‘Eeuwig Licht’ ons met veel bombarie belooft, blijft uit.

Climaxgaspar
Climax

Binnen de Franse cinema neemt Noé een aparte plaats in. Zijn geboortejaar (1960) en zijn beginperiode - de jaren negentig - maken hem een tijdgenoot van Arnaud Desplechin (Comment je me suis disputé - ma vie sexuelle; 1996), Mathieu Kassovitz (La haine, 1996), Bruno Dumont (La vie de Jésus; 1997), Pascale Ferran (Petits arrangements avec les morts; 1994), Cédric Kahn (L’ennui; 1998), Xavier Beauvois (N’oublie pas que tu vas mourir; 1995). In een interview dat ik met hem had naar aanleiding van zijn eerste film Seul contre tous, zei Noé: "De Franse cinema bestaat uit diverse families van bevriende cineasten, al maken ze niet noodzakelijk hetzelfde soort film. Ik hoor bij de familie Kounen, Kassovitz, Caro & Jeunet. Maar ik ben ook bevriend met mensen die niet meteen tot mijn familie horen, zoals Bruno Podalydes of Alain Cavalier. Toen Kounen Dobermann aan het draaien was, Mathieu Kassovitz Assassin(s) en ik Seul contre tous, zaten we elkaar aan de telefoon op te jutten om te zien wie nu de meest gewelddadige film had gemaakt. We waren tegen elkaar aan het opbieden wie het meest zou shockeren en last hebben met de censuur. Waarom die nood om de censuur uit te dagen? Alleen al omdat je dan in goed gezelschap verkeert: Buñuel, Ken Russell, William Friedkin. Op een zeker moment in je leven heb je toch zin om een film te maken die echt bijt, waar de mensen echt bang voor zijn."

In datzelfde gesprek zei Noé ook dat hij geen hoge pet op had van de modale Franse cinema: "Ik denk dat een bepaald type auteurscinema die van officiële zijde kunstmatig in leven wordt gehouden, nu toch zijn tijd heeft gehad. Het publiek wil niet meer weten van een cinema die het jarenlang door de strot geduwd kreeg. Ik wil geen namen noemen, maar ‘le film d’auteur de qualité’ heeft afgedaan, dat pakt niet meer. Een van de kwalen van de Franse film is het verplichte gevoel om altijd intelligent te moeten zijn. Iemand als Jan Kounen veegt daar vierkant zijn voeten aan. Hij wil policiers of huiverfilms draaien, wat de Parijse intelligentsia daar ook mag van denken. Ik ben het helemaal oneens met mensen die beweren dat het goed is voor de Franse cinema dat Les visiteurs of Astérix et Obélix contre César de kassa doen rinkelen. Dat helpt alleen het voortbestaan van slechte Franse films. Dan word ik nog liever overspoeld door Saving Private Ryan, wat toch merkelijk interessanter is. Als ik Brian De Palma’s Snake Eyes zie, sta ik verbluft van de mise-en-scène: het verhaal is slechts een springplank voor een stilistische storm waar ik toch paf van sta. Ik zie in heel Frankrijk geen enkele regisseur die Snake Eyes kan maken."

Patrick Duynslaegher

Patrick Duynslaegher

Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s ‘Woman in a Twilight Garden’, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.

Schrijf je in op onze nieuwsbrief

Wil je op de hoogte blijven van nieuws over het festival, de films en de filmmakers, en onze activiteiten doorheen het jaar?