Wide Angle: De Sacklers, Nan Goldin en Laura Poitras onder de loep

All the Beauty still 5
Verdieping 04 apr 2023
All the Beauty and the Bloodshed is naast een meeslepende film ook een belangrijk historisch document dat tal van vragen oproept over de betrokkenen. Wie is bijvoorbeeld de Sackler-familie, wie was Nan Goldin en wat bewoog regisseur Laura Poitras ertoe om hier een film over te maken? Patrick Duynslaegher neemt je in dit verdiepende artikel mee naar de verhalen achter de film.

Laura Poitras weeft in haar nieuwste documentaire, All the Beauty and the Bloodshed, twee verhaallijnen door elkaar: er is het meer introspectieve narratief dat een kroniek is van leven en werk van de beroemde fotografe Nan Goldin en er is het moderne agitpropverhaal van haar kruistocht tegen de Sacklers, de familie achter het farmaceutisch bedrijf Purdue Pharma dat verantwoordelijk is voor de massale verslaving van honderdduizenden Amerikanen - van wie Goldin er eentje was - aan de pijnstiller OxyContin. Binnen die twee grote lijnen bespeelt Poitras ook nog allerhande documentaire genres, technieken en methodes. Zo is All the Beauty and the Bloodshed ten dele ook een kunstfilm, een onderzoeksdocumentaire, een pamflet, een opruiende protest-docu, een getuigenis van succesrijk activisme, een intiem portret van een kunstenares, een pijnlijke familiekroniek, een tijdsbeeld vol archiefopnamen, een verslag van de New Yorkse kunstscene in de jaren ’70 en ’80, een dodenwake voor de Aidsjaren, een surveillanceverslag en een thriller waarin we op zoek gaan naar de bewijzen van de aanklacht tegen een farmareus. Voeg daar een groot David versus Goliath-gehalte aan toe en je krijgt een geweldig gelaagde documentaire waarin kunst en winstbejag niet alleen tegenpolen zijn maar ook door elkaar misbruikt worden. Vooraleer het schandaal rond de opiatenepidemie losbarstte stond de naam Sackler vooral voor een genereus mecenaat. Terwijl de Sacklers met verslavende pijnstillers een fortuin vergaarden deden ze grote financiële schenkingen aan beroemde musea. Menige kunsttempel kreeg zijn ‘Sackler vleugel’, waardoor de kunstwereld profiteerde van wat Goldin bloedgeld noemt en de familie een tijdlang ongestoord zijn slechte naam kon zuiveren in de hoop als een dynastie van weldoeners de geschiedenis in te gaan.

1. De Sacklerdynastie

De in Brooklyn geboren Sackler broers, Arthur, Mortimer en Raymond, artsen van opleiding en intussen alle drie overleden slaagden erin hun familienaam te verbinden aan een verbazend aantal instituties uit de kunstwereld en de wetenschap. Zo is er de Sackler Gallery in Washington; het Sackler Museum in Harvard; het Sackler Center for Arts Education van het Guggenheim in Londen; de Sackler vleugel van het Louvre in Parijs; de Sackler instituten en faciliteiten van Columbia, Oxford en nog een dozijn universiteiten. Het bekendste wapenfeit van hun artistieke filantropie is wellicht de monumentale Sackler Wing (kostenplaatje: 3,5 miljoen dollar) van het Metropolitan Museum of Arts in New York waar de Egyptische Tempel van Denbur uitgestald staat.

Arthur, de oudste broer die in de jaren 1960 rijk werd door zijn marketing van de kalmeermiddelen librium en valium, was zowel reclameman als dokter. Hij wist er geneesheren van te overtuigen om valium voor te schrijven aan patiënten zonder psychiatrische symptomen. In een reportage in The New Yorker werd hij voor zijn zelfzekere marketingtalent vergeleken met Don Draper uit de retro-modieuze serie Mad Men. Hij wordt nu als de voorloper beschouwd van alle betwistbare praktijken die de farmaceutische industrie opzadelde met het bedenkelijk statuut dat het vandaag heeft. Terwijl de Sackler-naam veel gebouwen sierde wordt op Purdue’s Website hun naam nauwelijks vernoemd en op de lijst van leden van de Raad van Bestuur ontbreken de acht familieleden van drie generaties.

Toch lagen de Sackler-broers al vanaf de vroege sixties onder vuur toen een subcommissie onder leiding van Estes Kefauver, de senator uit Tennessee die daarvoor al de maffia had aan de tand gevoeld (en in The Godfather Part II wordt opgevoerd) zich over de snelgroeiende farmaceutische industrie boog. Kefauver was in het bijzonder geïntrigeerd door de macht van de Sackler-broers. Een memo van een van zijn medewerkers beschreef het Sackler-imperium als een volledig verticaal geïntegreerde operatie. Ze konden een nieuwe drug aanmaken, klinisch laten testen met gunstig rapport verzekerd van de ziekenhuizen waarmee ze connecties hebben en oefenden een volledige controle uit over de advertentiecampagne om de drug te pushen, inclusief klinische artikelen in hun eigen medische publicaties. Ondervraagd over zijn promotie van een cholesterolmedicijn met veel bijwerkingen, waaronder haarverlies, grapte Sackler: ‘Ik heb liever dun haar dan dikke kransslagaders.’ Zelf zag de in 1987 overleden Arthur Sackler zich als een moderne Medici en adviseerde op zijn sterfbed zijn kinderen: ‘Leave the world a better place.’

Wat zijn nazaten, kinderen en kleinkinderen, echter deden, was het land overspoelen met een pijnstiller, OxyContin, waar sinds 1999 tweehonderdduizend Amerikanen aan overdosis gestorven zijn. Vele verslaafden die deze voorgeschreven pijnstiller te duur vinden, zijn overgestapt op heroïne. Het Amerikaanse centrum voor Disease Control and Prevention berekende dat er dagelijks 145 Amerikanen sterven aan opiaten overdosis. Toen het familiebedrijf Purdue Pharma in 1995 OxyContin lanceerde werd dit als een medische doorbraak beschouwd, een verdovend middel met lange werking dat patiënten met matige of heftige pijnen kon helpen. Het werd om in Amerikaanse showbizz termen te spreken een blockbustermedicijn dat voor de Sacklers een opbrengst van 35 miljard dollar genereerde.

Wat het middel van in den beginne controversieel maakt is dat het enige actieve ingrediënt oxycodon is, een medische variant van heroïne die twee keer krachtiger kan zijn dan morfine. In het verleden waren dokters weigerachtig om sterke opiaten (een andere naam voor synthetische drugs afgeleid van opium) voor te schrijven, behalve voor acute kankerpijn of palliatieve zorg, zo alert was de medische professie voor de gevaarlijke verslavende gevolgen ervan. Dat onverantwoord gebruik van oxycodon grote risico’s met zich meebrengt bleek algauw uit het groot aantal verslavingen met dodelijke afloop. Via een batterij advocaten, omgekochte dokters en eigen publicaties deed Perdue Pharma er alles aan om de medische wereld verkeerdelijk in te lichten over de mogelijke risico’s. Terwijl Barry Meier in zijn studie Pain Killer OxyContin beschreef als een ‘kernwapen in termen van verdovende vuurkracht,’ probeerden de Sacklers via bevriende academici het omstreden middel te destigmatiseren met één van de grootste farmaceutische marketingcampagne uit de geschiedenis. Één van de vertegenwoordigers van de firma kraaide euforisch: ‘There’s millions of people in pain, and we have the solution.’ Een van de belangrijkste taken van de campagne was om het product ook te verkopen aan degenen die het absoluut niet nodig hadden. OxyContin hoefde niet langer beperkt te blijven om hevige korte pijnen te lenigen geassocieerd met kanker en chirurgie, maar werd ook opgedrongen voor minder acute, minder langdurige pijn als artritis, rugpijn, sportblessures, fibromyalgie.

Het aantal kwalen dat OxyContin kon behandelen was klaarblijkelijk ongelimiteerd. Verkopers kregen een opleiding om tegenkantingen van clinici van de mat te vegen. Er werd hen ingeramd dat het product quasi niet-verslavend was. Dokters kregen massaal betaalde reizen aangeboden voor pijnmanagementseminaries. Het bedrijf adverteerde in medische bladen, sponsorde websites over chronische pijn, deelde allerlei OxyContin spullen en producten uit, van vissershoedjes tot bagagelabels. De firma overtuigde dokters hoe veilig het medicijn wel was met schrijfsels van collega’s die gesponsord of gefinancierd werden door Purdue Pharma. In 2001 betaalde het bedrijf veertig miljoen dollar aan bonussen aan de vertegenwoordigers die goed gepresteerd hadden. Niet lang nadat het medicijn gelanceerd werd kwamen er berichten van misbruik in landelijke gebieden als Maine en Appalachia. Indien je de pillen maalde kon je ze opsnuiven of oplossen in vloeistof en inspuiten, waardoor je een snelle absorptie kreeg van een potentieel toxische dosis. Hoe meer dokters OxyContin voorschreven voor een brede waaier aan symptomen, hoe meer sommige patiënten hun pillen op de zwarte markt gingen verkopen. Het bedrijf reageerde niet door het schadelijke goedje uit de handel te halen maar wel met het beschuldigen van junkies die hun waar aan het ruïneren waren. Telkens als iets slecht afliep, was de tactiek dezelfde: de schuld afschuiven op de gebruiker.

Even vreesde Purdue Pharma dat de overheid hen zou verplichten om op de verpakking een waarschuwing van mogelijke verslaving toe te voegen. Maar dankzij gehaaide communicatiespecialisten, onder wie oud-burgemeester van New York en latere Trump-advocaat Rudolph Giuliani, wisten ze een hard optreden van de overheid te vermijden. De officiële positie van Purdue betreffende overdoses luidde dat dit een kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid was en niet van de verslavende eigenschappen van het product. Het bedrijf trommelde een top aan executieven op om een verdediging op te bouwen, onder wie Howard Udell, hun algemeen adviseur die vergeleken werd met het door Robert Duvall gespeelde personage van Tom Hagen, de 'consigliere' in The Godfather voor wie trouw aan de familie altijd op de eerste plaats komt. Niet alleen werden de risico’s op gewenning geminimaliseerd er werd ook flagrant foute informatie over de werking verspreid. Beweerd werd dat de pil twaalf uur soelaas bood, terwijl het voor de meeste gebruikers maar acht uur werkte, wat een recept was voor ontwenningsverschijnselen, verslaving en misbruik. Patiënten kregen symptomen als jeuk, misselijkheid, beven en rillen en smeekten om hogere doses.

Intussen was de verkoop van OxyContin al groter dan deze van Viagra. Hoe langer hoe meer werd de opiatenproducent vergeleken met de tabaksindustrie: beiden maken winst door het doden van mensen. Toen het in 2015 eindelijk in Louisville, Kentucky tot een rechtszaak kwam omdat Purdue vierkant gelogen had tegen de F.D.A. (de Amerikaanse Food and Drug Administration) door te beweren dat het medicijn pas na twaalf uur uitgewerkt was, legde Richard Sackler dan toch een getuigenis af. Tyler Thompson, de hoofdprocureur, zei dat Sacklers houding tijdens de sessie hem aan Jeremy Irons’ portrettering deed denken van Claus von Bülow, de aristocraat beschuldigd van moord op zijn vrouw in Reversal of Fortune: ‘een monkellachje en een so-what attitude - een pertinent gebrek aan berouw.’ Het kwam nooit tot een proces omdat Purdue voor een minnelijke schikking ging van 24 miljoen dollar. Purdue gaat er prat op dat het nooit een aan OxyContin gerelateerde ‘zaak’ verloor, maar de waarheid is dat de firma het nooit tot een proces heeft laten komen: liever een minnelijke schikking dan procederen over de schuld van de firma én de Sacklers.

In 2010 verving Purdue in alle stilte OxyContin met een lichtjes anders samengesteld medicijn. Op het oog leek het dat de firma dan toch zijn fouten toegaf. Niets is minder waar: want het bedrijf was vooral gemotiveerd door een andere overweging, het blokkeren van de competitie van de lager geprijsde generische drugs. Het is een vaak voorkomende praktijk van farmaceutische bedrijven om kort vooraleer het patent vervalt, een kleine aanpassing te doen aan een merkproduct, met de bedoeling een nieuw patent te krijgen door de klok terug te draaien van hun exclusieve rechten om het geneesmiddel te produceren (het patent van de originele OxyContin zou in 2013 vervallen). De vernieuwde formule van OxyContin kreeg nog een paradoxale bijwerking. Een onderzoek bij tweehonderdvijftig mensen die in behandeling waren voor OxyContin misbruik na de nieuwe samenstelling, wees uit dat een derde was overgestapt op andere drugs. Zeventig procent van die groep greep nu naar heroïne. ‘How the Reformulation of OxyContin Ignited the Heroin Epidemic,’ zo luidde dan ook de titel van de publicatie van de bevraging. Verder onderzoek wees ook uit dat Purdue in het aanboren van nieuwe markten op dezelfde manier te werk ging als de Mexicaanse heroïneslijters. Wanneer deze zogenoemde Xalisco boys in een nieuwe stad arriveren, schatten ze hun nieuwe markt in door de lokale methadonkliniek op te zoeken.

Purdue gaat op een gelijkaardige manier te werk om zijn targets te bepalen: ze zoeken naar gemeenschappen waar grote achterstand en armoede heerst en een gebrek aan onderwijs en kansen. Ze zoeken op statistieken naar mensen die werk gerelateerde ongevallen oplopen, veel meer naar de dokter moeten en behandeld worden tegen pijn. De wijze waarop Purdue agressief vecht tegen elke maatregel die de verspreiding van OxyContin aan banden legt, roept herinneringen op aan de weerstand van de wapenlobby tegen wetgeving bij de verkoop van vuurwapens. Purdue en bondgenoten trekken bij elke maatregel die het voorschrijven van pijnstillers zou beperken meteen aan de alarmbel, suggererend dat zulke stappen gezagsgetrouwe pijnpatiënten de toegang zullen ontzeggen tot de medicijnen die ze broodnodig hebben. Een psychiater aan de universiteit van Washington schreef dat het argument van Purdue hier op neerkomt: ‘Ons product is niet gevaarlijk - het zijn de mensen die gevaarlijk zijn.’
Nog een vergelijking met de wapenlobby. Tussen 2006 en 2015 spendeerden Purdue en andere producenten van pijnstillers bijna 900 miljoen dollar aan lobbyen en politieke steun - acht keer zoveel als de wapenlobby tijdens dezelfde periode. Het businessblad Forbes schat dat de Sacklers nog altijd een 700 miljoen dollar per jaar uit de familiebedrijven halen. En ze weten ook dat de toekomst globaal is.

Eens de verkoop in Amerika piekte, introduceerden ze hun producten ook in Canada en de U.K. Intussen pushen de Sacklers ook hun medicijn, via de aan Purdue gerelateerde maatschappij Mundipharma, in Azië, Latijns-Amerika en het Midden-Oosten. Maar daarvoor moeten ze de behoefte creëren dat grote aantallen mensen lijden aan onbehandelde chronische pijnen. Dokters die op de payroll staan als advocaat voor het medicijn in Amerika worden nu als ‘pijnambassadeurs’ naar andere continenten gevlogen. Mundipharma heeft intussen uitgevlooid dat in Mexico 28 miljoen mensen - een kwart van de bevolking - aan chronische pijn lijdt. Ook hier is de parallel met de wapenlobby onmiskenbaar: toen ze in Amerika tegen de lamp liepen en hun marktaandeel zagen slinken, gingen ze hun rookwaar exporteren naar plekken met een minder strenge regelgeving. Volgens cijfers van de American Society of Addiction Medicine lijden twee en een half miljoen Amerikanen aan opiatenmisbruik. In het licht daarvan is zelfverheerlijking van de Sacklers door het verbinden van hun naam aan kunstinstituten wel erg hypocriet. ‘Mochten de Sacklers hun naam echt willen zuiveren zouden ze beter een substantieel deel van hun fortuin spenderen aan het creëren van een mechanisme dat gratis behandeling geeft aan iedereen die verslaafd raakte,’ zegt psychiater Allen Frances. Alfred Nobel, de uitvinder van het dynamiet, riep de Nobelprijs voor de Vrede in het leven.

In 2016 zei Valerie Rockefeller Wayne, erfgename van John D. Rockefeller die de oliemaatschappij oprichtte die nu ExxonMobil heet, tegen CBS: ‘Gezien de bron van ons familiefortuin fossiele brandstof is, voelen we een enorme morele verantwoordelijkheid.’ Bij de Sacklers valt geen spatje berouw te bespeuren. Het is vooral dankzij Nan Goldin dat de 'patrons of the arts' ontmaskerd werden. De bal ging rollen toen ze in 2019 weigerde om deel te nemen aan een tentoonstelling in de National Portrait Gallery in Londen tenzij het museum verzaakte aan een Sackler donatie van één miljoen pond. Wat tot Goldins grote verbazing ook geschiedde. Andere musea volgden. ‘Maar we eisten ook dat ze de naam schrapten van de museummuren en dat vergde wat meer tijd,’ zegt Goldin. In december 2021 kreeg Goldin dan toch het bericht dat The Met de Sacklernaam op zeven plekken zou verwijderen. De naam Sackler mocht dan nog uit de musea verdwenen zijn, ze ontsnapten aan vervolging door het bedrijf bankroet te verklaren, waardoor ze civiele immuniteit kregen en ze nog altijd stinkend rijk blijven.

All The Beauty still 3

2. Nan Goldin

De documentaire All the Beauty and the Bloodshed behandelt vele aspecten uit leven en werk van Nan Goldin, allemaal bijna even interessant om er een aparte film aan te wijden. Goldin, geboren in 1953, groeide op in de suburbs van Maryland bij een liefdeloze Joodse familie die vaak luidruchtig ruzie maakte. Haar verontrustende kindertijd in de sixties stond in het teken van de dood, door de zelfmoord (ze ging op de treinsporen liggen) van haar oudere zus Barbara die al opnames in psychiatrische instellingen achter de rug had. De dood van haar enige zus was een traumatische gebeurtenis voor Goldin die heel close was met Barbara, een intelligent meisje dat vaak woede-uitbarstingen kreeg en zich seksueel uitte in een repressief milieu dat Goldin verantwoordelijk achtte voor haar dood. Voor Nan was de opstandigheid van Barbara het startpunt van haar eigen rebellie. ‘Zij toonde me de weg,’ zei ze. Haar moeder was in ontkenning en sprak over de dood van Barbara als een ongeluk.

Voor Nan Goldin was de maat vol. Ze pendelde heen en weer tussen pleeggezinnen tot als tiener op een progressieve school in Boston belandde waar ze haar eerste camera kreeg en de macht en bescherming van fotografie ontdekte. ‘Foto’s nemen, gaf me een stem,’ zei ze. Na school verhuisde ze naar Cambridge, waar ze in een gemeenschap van drag queens woonde, die ze bewonderde omdat ze toch maar hun leven leidden ondanks de felle reacties van de buitenwereld. Haar carrière begon in de seventies in de Lower East Side van New York, waar ze in een ‘shithole’ van een loft in de Bowery woonde. ‘There was no light… We used to fuck in the elevator. There was a lot of drugs. Always a lot of drugs. A lot of coke, a lot of speed.’ Daar en toen ontstond ook haar esthetiek en ethiek als fotografe.

Ze maakte in deze post-punk periode foto’s van vrienden en kennissen, onder meer queer- en transpersonen die zelden geportretteerd werden in het officiële kunstwereldje van die tijd voor wie de foto’s van Goldin ook iets louche hadden. In die zin was ze een moderne, feministische versie van fotograaf van de zelfkant Weegee, bekend om zijn groezelige crime scene foto’s. Goldin snapshots uit de jaren 1980 zijn nu historische documenten uit haar leven en dat van haar minnaars en vrienden uit een bohemien wereldje van gender-bending en zwaar feestleven. Het zijn quasi terloopse beelden, even sensueel als onopgepoetst, waarin de compositie al even weinig conventioneel is als de onderwerpen. Hilton Alls beschreef ze als ‘toevallige gebaren en kleuren uit het universum van seks en dromen, verlangens en breakups.’

Haar project The Ballad of Sexual Dependency was een sleutelwerk van de jaren 1980. Dit ‘publiek dagboek’ waarin ze het intiem leven van haarzelf en en haar vrienden documenteerde bestond uit stills maar ook uit diavoorstellingen en soundtracks. Wat de foto’s kenmerkt, is de totale minachting voor de camera. Het kan de mensen die gefotografeerd worden niet schelen dat er een andere persoon - de fotograaf - meekijkt in hun intiem moment. Goldins beelden zijn opmerkelijk door hun brutale eerlijkheid. Zoals Larry Clark definieert Golden doorheen de fotografie haar leven als kunst. ‘Ik hoop dat het de specifieke wereld waarin het gemaakt werd overstijgt en het ook iets vertelt over de essentie van de verhouding tussen mannen en vrouwen,’ zei ze over The Ballad of Sexual Dependency. Het project vatte ook haar stormachtige jarenlange relatie met een man, Brian, met wie ze gelukkige momenten deelde, al had de relatie ook een duistere kant. In het zelfportret Nan One Month After Being Battered staart ze in de camera, haar bleek gelaat als een masker en haar oogkassen blauw van de klap die ze van een razende Brian had gekregen. Zowel Nan en haar geliefde waren heroïnegebruikers. Goldin wilde uit het junkieleventje ontsnappen en ging in 1988 in rehab. Intussen had ze de status van sterfotograaf verworven, maar ze bleef doen wat haar in conservatieve kringen altijd verweten werd: haar eigen leven fotograferen. In 1989 cureerde ze een tentoonstelling toegespitst op de Aidscrisis, een expo die op heel wat tegenstand stootte van rechtse media en onderdrukkingsgroepen.

Ze was ook betrokken bij ACT UP, een activistengroep die de politieke en medische onverschilligheid ten aanzien van Aids aanklaagde. Goldin praat met de nodige sarcastische ondertoon heel openhartig over pijnlijke ervaringen in haar leven die ze vaak ook op foto’s vastlegde. Leven en kunst lopen bij Goldin dan ook door elkaar en dit bepaalt ook de structuur van All the Beauty and the Bloodshed, een film die naadloos van het een naar het ander switcht. En net als het werk van Goldin is de documentaire zowel een getuigenis als een aanklacht. En dan is er natuurlijk ook de kern van deze complexe documentaire: haar wedergeboorte als een opiaten activiste. Goldins lijdensweg begon in 2014 toen ze geopereerd werd aan haar pols, ze OxyContin voorgeschreven kreeg en een drie jaar lange verslaving ontwikkelde tijdens dewelke ze een bijna fatale overdosis van fentanyl kreeg. Tijdens haar herstel begon ze te lezen over het medicijn dat haar bijna kapot gemaakt had en zo kwam ze bij de familie terecht die eigenaar was van Purdue Pharma, de Sacklers, een naam die ze alleen maar kende van museummuren en galerijen. ACT-UP was een bewust model toen ze in 2017 de activistische groep PAIN (Prescription Addiction Intervention Now) oprichtte om Sackler voor zijn verantwoordelijkheid te stellen. ‘Mijn eerste motief was om ze te schande te maken, hun reputatie te ruïneren bij collega’s.’ Goldin wiens werk de permanente collectie siert van vele belangrijke musea, gebruikte haar positie in artistieke kringen om protesten te organiseren in The Met, het Guggenheim en het Louvre die op grote mediabelangstelling konden rekenen

De film van Laura Poitras opent met beelden van 10 maart 2018, de dag dat Goldin en haar volgelingen de Sackler vleugel van The Met - het kroonjuweel van de filantropie van de familie - onder de voeten lopen, ‘Sacklers lie, thousands die’ scanderen en neppe prescriptieflesjes in het weerkaatsend zwembad gooien. En dan gaan ze allemaal liggen op de koude museumvloer: een die-in (een referentie naar de sit-in die grote bekendheid kreeg door de Amerikaanse burgerrechtenbeweging). In zekere zin is Goldin een drievoudige survivor: van de drugcultuur en het leven 'on the edge' in de seventies, van de ravages van Aids die in de jaren 1980 een hele gemeenschap in New York decimeerde, van de opiaten-plaag een kwarteeuw later. Haar overwinning heeft ook iets bitters: ze is de levende getuige van al degenen die in deze drie tijdsgewrichten ten onder gingen. Alle belangrijke hoofdstukken in haar leven lijken in pijn en verlies gedrenkt. In een essay in Artforum schreef ze over de oprichting van PAIN: ‘I can’t stand by and watch another generation disappear.’

All the Beauty still 6

3. Laura Poitras

In de micmac van beelddragers in All the Beauty and the Bloodshed duikt ook surveillance footage op en surveillance loopt als een rode draad door het werk van Laura Poitras (geboren in Boston in 1964) die eerder docu’s maakte over Edward Snowden (Citizenfour, 2014) en Julian Assange (Risk, 2016) alsook My Country, My Country (2006), een film over de Amerikaanse bezetting van Irak en The Oath (2010) een docu die focust op de menselijke aspecten van Al-Qaeda en de War on Terror, met onder meer een taxichauffeur uit Yemen die Osama Bin Ladens lijfwacht was in Afghanistan.

Nan Goldin en Laura Poitras ontmoetten elkaar in 2014, toen Poitras op het Lisbon & Estoril Film Festival in Portugal Citizenfour voorstelde en Goldin in de jury zat. Ze zagen elkaar enkele jaren later terug toen Goldin in de weer was met haar Sackler campagne en er een documentaire wilde over maken. Poitras bood niet meteen haar diensten aan. Maar toen Goldin en een ander lid van PAIN gevolgd werden door een mysterieuze man in een auto, hapte ze wel toe. Wellicht omdat ze zelf geproefd heeft van het betekent geschaduwd of achtervolgd te worden. ‘Meteen na de Snowden-film wist ik dat ik gevolgd werd door intelligence agenten. Ik was erg nerveus door de dreigementen van overheden, van private detectives, van inlichtingdiensten van over de hele wereld.’

Nick Bradshaw beschreef in Sight & Sound wat Poitras naar Goldin en haar activisme dreef: ‘haar rechtvaardige rebellie, haar wilskracht, de duim in het oog van een corrupt en intolerant systeem.’ Aan de andere kant, gaat Bradshaw verder, ‘voelt de film voor haar maker als een diepe zucht van opluchting na de gefolterde kat-en-muis spelletjes, wereldhistorische onthullingen en morele dilemma’s die Poitras de laatste jaren op haar schouders torste, in het bijzonder haar twee laatste films, de Edward Snowden inside-scoop thriller Citizenfour (2014) en het slow-burn portret van Julian Assange en de WikiLeaks- fallout in Risk (2016).

All the Beauty and the Bloodshed is Poitras’ eerste film die ze op Amerikaanse bodem draaide sinds haar debuutfilm Flag Wars (2004; co-regisseur: Linda Goode Brynat). Alhoewel Laura Poitres in haar films en in het bijzonder in All the Beauty and Bloodshed, verschillende documentaire technieken gebruikt, kun je haar vooral linken aan de cinéma vérité school. Zelf zegt ze daarover dat cinéma vérité een kwestie van op de juiste tijd en op de juiste plek het magische moment te capteren waarvan je weet dat wat daar gebeurt uitzonderlijk is. Je houdt gewoon je adem in je legt het vast met je camera. Zulke momenten leren je echt iets over het verhaal, over het menselijk drama. Op een rare manier wordt ‘de kwestie’ of ‘het probleem’ dat je wil uitlichten irrelevant. Cinéma vérité films spelen zich af in de tegenwoordige tijd, de actie ontvouwt zich terwijl je ernaar kijkt, het gaat dan allemaal over de keuzes die mensen in die omstandigheden, in deze crisismomenten maken. Je capteert gewoon het menselijk drama dat zich voor je ogen afspeelt.’ Ze zegt dat de in 2015 overleden Albert Maysles haar grote voorbeeld is. ‘Toen ik veertien was zag ik Gimme Shelter (1970) en die film veranderde mijn leven. Via de lens drukt hij diepe empathie uit voor de mensen die hij filmt. Zijn werk inspireerde generaties van filmmakers en plaveide de weg voor nieuwe manieren van non-fictie storytelling.’

Patrick Duynslaegher

Patrick Duynslaegher

Van 1972 tot 2011 was Patrick Duynslaegher filmcriticus voor Knack magazine, waar hij van 2001 tot 2011 hoofdredacteur was. Van 2011 tot 2018 was hij artistiek directeur van Film Fest Gent. Hij schreef onder meer voor Sight & Sound, the International Film Guide, Variety en Vrij Nederland. Hij is de auteur van vier boeken, een over André Delvaux’s ‘Woman in a Twilight Garden’, een verzameling reviews, een overzicht van 100 jaar cinema in reviews en een kritische studie over het werk van Martin Scorsese.