FFG Classics ontleed: Die Blechtrommel

20 2392 cover
Verdieping 14 okt 2020
De 47ste editie van Film Fest Gent biedt dit jaar een platform aan contemporain Duits filmgeweld maar werpt ook een unieke blik op de cinefiele grandeur van de Neue Deutsche Welle. Classics-curator van het festival Patrick Duynslaegher gidst u doorheen het classics-parcours en bespreekt één voor één de titels en hun cineasten.

Die Blechtrommel (1979)

Die Blechtrommel is de eerste Duitse film die op het filmfestival van Cannes die de Gouden Palm won. Schlöndorffs Günter Grass-verfilming is zeker niet de beste Duitse film van de jaren 1970, maar het is alleszins de meest ambitieuze film uit de Nieuwe Duitse Cinema over het dagelijks bestaan voor en tijdens het Nazisme (bij het verschijnen in 1959 werd de roman van Grass begroet als de eerste grote roman over het Naziverleden; het is ook één van die grote Europese romans die iedereen kent maar weinigen ook hebben gelezen).

Dit fresco omvat een dertigtal jaren (vanaf de Eerste Wereldoorlog tot na de Tweede Wereldoorlog) en wordt geheel geschilderd vanuit het vervormde perspectief van de kleine Oscar Matzerath die in 1924 in Danzig geboren wordt, zich al snel tegen de volwassen wereld keert en daarom maar besluit om vanaf zijn derde levensjaar niet meer te groeien. Zijn kleinburgerlijke ouders geloven dat een vrijwillige val van de trappen de oorzaak is van deze ongeziene nulgroei. Terwijl de Nazipartij opmarcheert en het Derde Rijk grote veroveringsdromen koestert, blijft de minuscule Oscar een opstandig baasje dat met zijn krijsende stem glazen aan scherven doet uiteenspatten en niet te scheiden is van zijn speelgoedtrommel waarmee hij zelfs een Hitleriaanse parade in ’t honderd stuurt door het Horst Wessellied om te buigen tot een wals van Strauss.

Oscar het wonderkind vertelt zelf zijn levensverhaal in deze verrassende allegorie vol dubbelzinnige betekenissen die tegengestelde begrippen kunnen symboliseren. Nu eens staat de kolerieke trommelaar voor het slechte geweten van Duitsland onder het nazisme. Soms incarneert de gnoom de buitenstaander die aan de gezichtsverbijstering van de volwassenen niet wil deelnemen. Naar het einde toe lijkt hij model te staan voor het nieuwe Duitsland dat uit zijn historische slaap wordt gewekt. Eens Oscar de laatste banden met het getormenteerd verleden heeft doorbroken (hij helpt zijn moeder - die sterft door te veel vis te eten - , haar minnaar en zijn vader het graf in) besluit hij eindelijk weer te groeien.

Een van de grote uitdagingen bij deze verfilming was het vinden van een oplossing voor de problematische casting van de film. Tijdens de moeilijke financiering waren Roman Polanski en Dustin Hoffman een tijdlang in de running om Oscar te spelen. Of waarom geen volwassen lilliputter? Schlöndorff koos uiteindelijk niet voor een dwerg (‘wie kan zich identificeren met een dwerg?’) maar voor de 12-jarige David Bennent, zoon van de Duitse acteur Heinz Bennent, bekend uit Le dernier métro van François Truffaut. Alhoewel David met groeiproblemen kampte (eens volwassen was hij niet groter dan 1,5 meter) zag hij er niet mismaakt uit. Dit bleek een meesterzet te zijn. De manier waarop dit zeer getalenteerd ventje met zijn beschuldigende, raadselachtige blik de toeschouwer recht in de ogen kijkt, maakt hem tot een fascinerend bizarre protagonist. Zonder David Bennent was er geen film geweest. Hij is een van die markante voorbeelden waarin een acteur zich dermate inleeft in zijn personage dat hij niet langer een rol lijkt te spelen. (David Bennents filmcarrière nam niet echt een hoge vlucht - een van de weinige opmerkelijke titels in zijn filmografie is Legend, uit 1985, van Ridley Scott - maar hij bouwde wel een mooie theaterloopbaan op en vervoegde enkele jaren Peter Brook en Jean-Claude Carrière bij hun spectaculaire producties in het Théâtre des Bouffes du Nord).

Ook de aparte status van de stad Danzig (het huidige Poolse Gdansk), heen en weer geslingerd tussen zijn Duitse en Poolse identiteit weegt sterk op de film. Net als Oscar is deze stad van kleinburgerlijke commerçanten, waarvan de annexatie door Duitsland in 1939 de Tweede Wereldoorlog deed losbarsten, op zoek naar zijn identiteit.

Die Blechtrommel is onevenwichtig gedoseerd, verandert voortdurend van stijl, en ontspoort volledig in de latere scènes waarin Oscar zich aansluit bij een dwergengezelschap dat optreedt in Frankrijk. De balans tussen het realistische en het irrationele is soms ver zoek. Nu eens domineert karikaturale farce, dan weer pathetisch naturalisme. Er zijn ook extreem onsmakelijke beelden, zoals de aanspoelende paardenkop gevuld met palingen, en rare seksuele ontmoetingen tussen de kleine Oscar en grotere dames. Ondanks de 2uur 20 minuten, krijg je zeker geen tijd om je te vervelen. In het beste geval doet de mix van grimmige ontluistering en triviale spot denken aan de collages van George Grosz en de expressionistische werken van Otto Dix en Max Beckmann.

Fans van de roman betreuren dat Herzog en zijn co-scenarist Jean-Claude Carrière flink in de roman van Grass snoeiden. Op tweederde van de roman haakten ze af zodat de film eindigt in 1945 op het moment dat Oscar besluit om zich in de wereld van de volwassenen te integreren. En we niet te zien krijgen hoe Oscar opnieuw begint te groeien en een andere verschijning wordt. Schlöndorff speelde zelf met het idee om met een andere acteur een vervolg te breien aan Die Blechtrommel dat ons tot 1960 brengt.

De Gouden Palm op het festival van Cannes kreeg nog een staartje. Schlöndorff won die grote prijs ex-aequo met Apocalypse Now van Francis Ford Coppola. Jury voorzitster Françoise Sagan deed maanden later een bommetje ontploffen door te beweren dat die gedeelde Palm er pas kwam na grote druk van de festivaldirectie die Coppola de Gouden Palm zou beloofd hebben indien ze zijn nog niet honderd procent afgewerkte Vietnamepos in competitie mochten vertonen.

Sagans timing om de vuile was uit te hangen was een beetje ongelukkig. De afgelopen maanden had ze al een conflict met het festival dat weigerde op te draaien voor haar excorbitante telefoonrekening in het Carlton hotel. Haar verhaal was geloofwaardiger geweest indien ze er vlak na het festival mee naar buiten was gekomen. Nu geleek het op wat natrappen na een financieel dispuut.

[IMG]

Fotografie: Igor Luther; score: Maurice Jarre.

Met Mario Adorf, Angela Winkler, David Bennet, Daniel Olbrychski, Katharina Thalbach, Heinz Bennent, Charles Aznavour.

Schlöndorff, Volker(1939)

Geboren in Wiesbaden. Studeerde tien jaar in Frankrijk. Behaalde aan de Parijse universiteit een diploma in Economische en Politieke wetenschappen vooraleer hij één jaar opleiding volgde aan het befaamde IDHEC (Institut des Hautes Etudes Cinématographiques). Leerde de stiel door derde of vierde assistent te spelen op diverse Franse producties; daarna was hij eerste assistent op een veertiental films, waaronder zes van Louis Malle, drie van Jean-Pierre Melville, en één van Alain Resnais.

Zijn lange leerschool in Frankrijk bepaalde ook zijn visie op film en op filmregie. Daardoor werd hij altijd een beetje als een onafhankelijke outsider beschouwd in de Junger Deutscher Film beweging. Zijn kortfilm Wen kümmert’s? (1960) werd nooit uitgebracht. Hij richtte in 1969 zijn eigen productiemaatschappij op met een andere in Frankrijk gevestigde Duitse regisseur, Peter Fleischmann. In 1973 volgde Bioskop-Film, een productiefirma die hij oprichtte met Reinhard Hauff. Verder regisseerde hij twee operaproducties, Katja Kabanova in Frankfurt in 1974 en Wir erreichen den Fluss in Berlijn in 1976.

Van 1971 tot 1991 was hij getrouwd met Margarethe von Trotta die enkele van zijn films mee regisseerde en ook in verschillende van zijn films acteerde. Schlöndorff wordt soms de top professional uit de nieuwe Duitse cinema genoemd, wat niet alleen op zijn vakmanschap slaat maar ook op zijn ‘betwist’ auteurschap, zeker in vergelijking met de grote drie: Fassbinder, Herzog en Wenders. Waarmee wil gezegd zijn dat hij niet echt een regisseur is met een eigen herkenbare wereld en stijl. Hij was ook nooit een favoriet van de scherp geprogrammeerde filmfestivals, waar Fassbinder, Herzog, Wenders, maar ook Straub, Syberberg en Schroeter scoorden.

Schlöndorff verfilmde Musil (Der junge Törless), Heinrich von Kleist (Michael Kohlhaas), Böll (Die Verlorene Ehre der Katharina Blum), Gunther Grass (Die Blechtrommel), Marguerite Yourcenar (Coup de grâce), Marcel Proust (Un amour de Swann), Arthur Miller (Death of a Salesman), Margaret Atwood (The Handmaid’s Tale), Michel Tournier (The Ogre), Bertolt Brecht (Baal), Max Frisch (Voyager/Homo Faber; Return to Montauk), James Hadley Chase (Palmetto). De vraag is ook in hoeverre Schlöndorff zich met zijn romanverfilmingen niet achter literaire alibi’s verschuilde om toch een zeker gebrek aan persoonlijkheid en visie als filmmaker te verdoezelen?

Het eerste wat opvalt aan zijn films is hun gewichtig onderwerp of thematiek maar nooit hun filmische betekenis. Zijn films dwingen in het beste geval respect af, maar nooit enthousiasme en al zeker geen passie, zelfs geen negatieve passie (zoals je bijvoorbeeld de films van Wenders hartsgrondig kan verafschuwen). Schlöndorff was in de jaren ’90 ook een tijdlang directeur van de Babelsberg Studio.

Patrick Duynslaegher