FFG On Tour: The Painted Bird

The painted bird oscar nomination
Verdieping 01 sep 2020
De bejubelde cultroman uit de jaren 1960 van Jerzy Kozinski werd eindelijk verfilmd. Het leek ons een goede reden om niet alleen de grimmige film van Vaclav Marhoul maar ook de fascinerende figuur van deze omstreden auteur nog eens tegen het licht te houden.

De Schrijver

Een nieuwe generatie zegt de naam Jerzy Kosiński waarschijnlijk niets. Maar eind jaren zestig van vorige eeuw was deze uit Polen afkomstige schrijver een gevierd, volgens sommigen zelfs geniaal Amerikaans auteur. En dit op basis van twee romans. Zijn debuutroman The Painted Bird (1965) waarvan ook de Nederlandse vertaling verkocht als zoete broodjes, was een van die boeken waar mensen mee dweepten, waar je moest kunnen over meepraten.

Een tweede roman, Being There (1970), werd vooral bekend dankzij de uitstekende verfilming van Hal Ashby in 1979, met Peter Sellers in de rol van zijn leven (als je zijn Clouseau creatie eventjes buiten beschouwing laat) als een aan tv verslaafde tuinman wiens simpele uitspraken door zijn omgeving abusief als diepzinnige wijsheid worden geïnterpreteerd.

Ik had het genoegen Kosiński in mei ’79 te interviewen op het festival van Cannes waar de film in première ging. De schrijver was innemend en enthousiast tijdens het gesprek in het Carlton hotel en vooral een geweldige verteller. Ik herinner me nog dat we het ook over Meet John Doe (1941) van Frank Capra hadden, een regisseur die hij bewonderde en wiens films hij toonde aan zijn studenten aan een Newyorkse filmschool. Toen ik hem na afloop vroeg mijn exemplaar van Being There te signeren, tekende hij er meteen zijn zelfportret bij.

Als we iemand een goede verteller noemen impliceert dit ook dat we alles slikken wat hij vertelt. Dat gold zeker voor Kosiński. En dat werd in 1981 zwaar op de proef gesteld. Het literair wereldje stond op stelten nadat 'The Village Vocie' schreef dat we een en ander met een korreltje zout moesten nemen, niet enkel in wat Kosiński vertelde in zijn romans maar ook in wat hij beweerde over zijn leven. Zo werd Kosiński’s lekker verhaal over hoe hij naar het westen kwam in twijfel getrokken. Hij zou de Sovjetautoriteiten overtuigd hebben dat hij een beurs gewonnen had van een fictieve literaire Amerikaanse stichting om in het buitenland te kunnen studeren.

Veel erger was dat de meeslepende verteller van The Painted Bird, een als autobiografisch verhaal gepresenteerde jeugdkroniek, een en ander uit de duim zou ontleend hebben en daardoor zijn oorlogservaringen in grote mate vervalst hebben. Een Poolse journaliste kwam erachter dat Polens bekendste Holocaust overlever de oorlogsjaren betrekkelijk rustig had ervaren. Zijn kindertijd onder de Duitse bezetter was natuurlijk geen pretje, maar hij werd nooit significant mishandeld. Hij bracht de oorlog door bij vader, moeder (en later) geadopteerde broer en ze leefden in relatieve veiligheid en comfort.

Terwijl het er in zijn ‘autobiografisch’ relaas uitzinnig hard aan toegaat. Kosiński beschrijft de rampspoed die een zesjarig jongetje tijdens de shoah op zijn weg vindt. Gescheiden van zijn ouders zwerft hij tijdens de oorlog door het primitieve Pools-Sovjet grensgebied. De boeren die hij tegenkomt bezondigen zich ongeremd aan incest, sodomie en zinloos geweld. Een molenaar duwt de oogbollen uit van een aanbidder van zijn vrouw. Een boer laat een razende hond op hem los. Een bende woestelingen duwt hem onder het ijs van een dichtgevroren vijver. De titel komt van een zwakzinnig personage, Lekh, die zich amuseert door wilde vogels te vangen, hun veren in felle kleuren te schilderen en ze dan los te laten, waarna ze door hun eigen soort aan flarden gescheurd worden, precies omdat ze anders zijn.

Kosiński was zo’n geweldige verteller omdat hij kon liegen tegen de sterren op. The Painted Bird werd door Elie Wiesel in de New York Times Book Review de hemel in geprezen. ‘Written with deep sincerity and sensitiviy, this poignant account transcends confession,’ schreef Wiesel die eerst dacht dat het om fictie ging, tot Kosiński haar vertelde dat het zuiver autobiografisch was. Waarop ze haar toen al positieve recensie herschreef als een ware lofzang.

De roman werd ook beschouwd als een aanklacht tegen het ingebakken Poolse antisemitisme en medeplichtigheid van de Polen aan de Jodenvervolging. ‘Veel recensenten klopten het boek op tot een waardevol testament van de Holocaust, vonden het onthullender, vreselijker en echter dan veel literatuur van concentratiekamp overlevenden,’ schreef James Park Sloan in The New Yorker. ‘In veel landen werd het een bestseller, kwam het op de leeslijsten terecht van universitaire studies van de Holocaust. Het werd behandeld als een historisch document. Een generatie lang was het de enige bron van wat mensen wisten over Polen onder de Duitse bezetting.’

Jerzy Kosiński, in 1933 in Lodz geboren als Jerzy Lewinkopf, week in 1957 uit naar de V.S. Toen hij in New York arriveerde had hij slechts twee dollar en tachtig cent op zak. Hij droomde ervan sociologie en geschiedenis te gaan studeren aan de Columbia University, maar om in zijn onderhoud te voorzien ging hij aan de slag als bordenwasser bij Wolf’s Delicatessen aan Fiftyseventh Street.

Zijn materiële situatie veranderde aanzienlijk toen hij trouwde met Mary Weir, de weduwe van een machtige staalmagnaat en een van de rijkste vrouwen ter wereld. Plotseling belandde hij in een wereldje van luxe-jachten, privévliegtuigen en verblijven in New York, Firenze, Londen en Parijs. Daar kwam bruusk een einde aan toen zijn echtgenote aan een hersentumor overleed, alle bezittingen naar de familie Weir gingen en Kosiński geen cent kreeg. Gelukkig beschikte hij nu dankzij het gigantisch succes van zijn romandebuut The Painted Bird ook over eigen middelen. Hij werd al snel een veelgevraagde talkshow gast. Zijn collega’s maakten hem twee keer voorzitter van de prestigieuze literaire organisatie PEN. Hij doceerde proza aan de universiteiten van Yale en Princeton. Op het hoogtepunt van zijn reputatie werd hij getipt als een serieuze Nobelprijskandidaat.

Nadat de verfilming van zijn derde boek, Being There, een kassucces bleek te zijn, werd hij een even grote ster als de twee hoofdrolspelers, Peter Sellers en Shirley MacLaine. Hij raakte bevriend met MacLaines drie jaar jongere broer Warren Beatty, die hem in zijn epos Reds (1981) de rol gaf van de Sovjet-Russische communistische politicus en marxistische theoreticus Zinovjev. Ironische casting als we weten dat Kosinski in 1960 onder het pseudoniem Joseph Novak het fel anticommunistische essay The Future is Ours, Comrade publiceerde.

Kosiński vertelde vaak sterke verhalen, die later in twijfel werden getrokken. Zo beweerde hij dat hij door een buitengewone speling van het lot ontsnapt was aan de slachtpartij van Charles Manson waarbij Sharon Tate en haar gasten als beesten werden afgemaakt. Hij had die avond van 8 augustus 1969 ook het feestje ten huize Polanski/Tate in Los Angeles moeten bijwonen, ware het niet dat zijn bagage per vergissing naar New York werd gevlogen en hij door de opgelopen vertraging de party miste. Polanski, die op dat ogenblik in Londen verbleef, zei in zijn autobiografie dat dit flagrant gelogen was. Kosiński (die over deze twist of fate schreef in zijn roman Steps) was gewoon op zoek naar media-aandacht. En die kreeg hij met hopen. Minder door zijn boeken (in dertig jaar schreef hij maar negen romans en vond dit zelf belachelijk weinig) dan door het leven dat hij leidde: hij was ook een gevierd kunstfotograaf, poseerde zelf voor society fotograaf Avedon, had een passie voor waterpolo, maakte vele verre reizen en genoot zichtbaar van zijn roem.

Hij was intens en gevat en de mystiek rond zijn persoon die zoveel ervaren had was vaak belangrijker dan de boeken die hij schreef. ’Onder de oppervlakte van zijn publieke persoon, loerde altijd het gevoel dat hij een man was die onvoorstelbare wreedheden had meegemaakt, die afgedaald was in de hel en teruggekeerd was om erover te vertellen,’ schrijft Sloan.

En nu bleek The Painted Bird pure fictie te zijn. Kosiński ontleende de wreedheden aan verhalen van anderen of verzon ze. Die ontdekking mag dan nog betekenen dat zijn lezers zich bedrogen voelen, de ironie is dat het boek precies daardoor een grotere status verdient als een werk van literaire verbeelding en schrijfkunst. De vraag is alleen of al die verbeelding en schrijfkunst van Kosiński zelf kwam? Want The Village Voice en andere kranten beschuldigden Kosiński ook van plagiaat. Hij zou Being There afgekeken hebben van een vroegere Poolse roman die in het westen niet bekend is. En de eindredactie op zijn boeken was veelomvattender dan doorgaans wordt aangenomen: omdat zijn Engels nauwelijks toereikend was voor een foutloze brief, vertrouwde Kosiński op redacteuren die veel herschreven en daarvoor nooit credit kregen.

Na dit literair schandaal bleven veel supporters Kosiński steunen. Vanity Fair betoogde in 1988 dat de aantijgingen van de Village Voice nergens op sloegen: ‘Kosiński schrijft zijn boeken echt zelf, maar laat zich steeds terzijde staan door een ‘free lance’ eindredacteur die zijn zinnen oppoetst tot onberispelijk Engels.’ Zijn reputatie kreeg hoe dan ook een onherstelbare deuk. ‘But I survived’, verklaarde Kosiński in 1990 aan een journalist van Vrij Nederland, wijzend op zijn 526 pagina’s tellende apologetische roman The Hermit of 69th Street. ‘Er zit nu een heel andere Jerzy Kosiński tegenover je dan je acht jaar geleden had kunnen ontmoeten. Ik heb een ouwe kop en grijs haar gekregen. Vroeger kon ik vijf uur achter elkaar waterpoloën, nu ben ik na een uur al uitgeput. Ik ben een ander mens geworden. Door dat stuk in de Voice moest ik bewijzen dat ik werkelijk besta. Voor de zoveelste keer in mijn leven heb ik een grote innerlijke verandering ondergaan.’

Nauwelijks een jaar later, op 3 mei 1991, schreef Kosiński evenwel de volgende nota: ‘Ik ga mezelf doen inslapen voor een wat langere tijd dan gewoonlijk. Noem die tijd Eeuwigheid.’ Na een fatale dosis barbituraten en zijn gebruikelijke rum-Cola, schoof hij een plasticzak over zijn hoofd en bracht tape aan rond zijn nek, een zelfmoord methode die gesuggereerd wordt door de Hemlock Society (een suïcide ondersteunende organisatie opgericht in 1980 en opgedoekt in 2003). Hij werd in zijn appartement in New York dood aangetroffen in zijn bad.

Tot zover de literatuur en het leven van Kosiński. Over naar de film.

De Film

[IMG]

The Painted Bird is de derde lange film van de Tsjechische acteur, producer en regisseur Václav Marhoul die in 1960 geboren werd in Praag. In 2003 debuteerde hij met Smart Philip een naar verluidt catastrofale pastiche van Raymond Chandler met een Tsjechische acteur in de schoenen van Philip Marlowe. In 2008 volgde Tobruk, een transpositie van de roman The Red Bage of Courage van Stephen Crane (in 1951 memorabel verfilmd door John Huston) van de Amerikaanse burgeroorlog naar de Libische woestijn tijdens W-O II. In Arthur Hillers vroegere versie van Tobruk (1967) waren het de Canadezen en de Britten die een brandstofdepot van de Nazi’s moeten opblazen, nu is het een Tsjechisch bataljon dat Tobruk belegert. Beide films waren behalve in het land van herkomst bijna nergens ter wereld in de bioscoop te zien.

Marhouls derde film, een coproductie tussen de Tsjechische Republiek, Oekraïne en Slovakije, is ook zijn eerste die een internationale arthouse release krijgt. Decennia na de hetze rond de vermeende ‘echtheid’ van de gebeurtenissen in The Painted Bird, heeft het weinig zin de verfilming in dit licht te bekijken maar is het nuttiger de film op zijn eigen mérites te beoordelen. En die zijn niet min. Al moet u wel tegen een stootje kunnen.

Marhoul vertelt ons de odyssee van een kleine jongen, niet bij naam genoemd maar expliciet van Joodse afkomst, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ergens in een niet nader bepaald Europees land op de vlucht is, allerhande rare en gevaarlijke kwasten ontmoet en vooral geconfronteerd wordt met veel ellende, verdriet en onnoemlijke wreedheid. De openingsscène zet de toon: de jongen wordt in het woud aangevallen door boerenjongens en kijkt in afgrijzen toe hoe ze zijn hond levend verbranden. De regisseur dompelt ons onder in een apocalyptisch universum en schildert een bijkans middeleeuwse wereld vol bijgeloof, obscurantisme, domheid, boosaardigheid, incest, bestialiteit en verminking.

[IMG]

De regisseur trakteert ons op een wel zeer lange zit (de film duurt 169 minuten), maar we blijven geboeid, soms ook geschokt kijken door de intensiteit van de dramatische voorvallen en de sterke plastische visuele verbeelding. En ook af en toe verrast door de bekende namen die hun opwachting maken: Udo Kier, Julian Sands, Harvey Keitel, Stellan Skarsgard, Barry Pepper. Sommigen onder hen spelen een van de volwassen personages die hun titel geven aan de zeven hoofdstukken waarin de film is opgedeeld. Dood en vernieling zijn schering en inslag in deze episodische vertelling met in elke statie van de hellevaart een hard tafereel of voorval dat de nooit te onderschatten wreedheid aantoont van de menselijke natuur. De jeugdige held (nieuwkomer Petr Kotlar) komt altijd van de regen in de drop terecht, wordt door iedereen gemaltraiteerd en aanschouwt excessen die duidelijk niet voor gevoelige zielen bestemd zijn.

De jongen wordt achternagezeten door met rieken bewapende boeren; geslagen omdat hij boze krachten zou bezitten die het drinkwater vergiftigen; wordt tot aan de nek ingegraven in het zand, met kraaien die rond zijn kop cirkelen en het op zijn ogen gemunt hebben; wordt de rivier ingegooid; wordt misbruikt en in de beerput gesmeten door een ogenschijnlijke weldoener; wordt aan de Nazi’s cadeau gedaan; belandt in een jeugdgevangenis waar hem lijfstraffen wachten en waar hij zijn kwelduivels maar strak hoeft aan te kijken om ze te doen afdruipen. En passant worden ook kippen geslacht; is er een vrouw die seks lijkt te hebben met een geit; zit een oude tante dood met haar voeten in bad en steekt de jongen haar huis in de fik; vliegt een afgehouwen hoofd door het raam; krabt een man een amoureuze rivaal de ogen uit, katjes peuzelen ze op; wordt een hoer door een razende boerin met een fles verkracht; worden Joden aan de moffen verkocht; worden Joodse gevangenen die weg op naar het concentratiekamp uit een rijdende trein springen genadeloos neergemaaid; bestormen kozakken een dorp en richten er een slachting aan.

Al kommer en kwel wat de klok slaat. Een stoet van horror en kwaad, in beeld gezet alsof het om een cinematografisch visioen van Jeroen Bosch gaat. Het moet gezegd dat hoe wreed het er ook aan toegaat, de regisseur de ergste dingen suggereert of out of focus laat plaatsgrijpen op de achtergrond van zijn Cinemascope canvas. De nooit aflatende confrontatie van een kind met de grootste oorlogsgruwel doet soms aan de Russische film Come and See (1985) van Elem Klimov denken waarin we ook zagen hoe een kleine jongen langzamerhand van zijn menselijkheid wordt beroofd, van zijn capaciteit om te voelen en lief te hebben. Wat bijvoorbeeld fors tot uiting komt in de scène uit The Painted Bird waarin de protagonist de laarzen steelt van een stervend Joods jongetje dat met zijn ogen om medelijden smeekt.

Gelukkig neemt de camera soms plotseling afstand om ons op de onverschilligheid van de natuur te wijzen. Verwoeste landschappen vol grillige bomen, desolate vlakten, modderige dorpen waarin de bewoners als het ware aan de klei gekluisterd zijn. En toch ook, tegen alle verwachtingen in, momenten van verstilde schoonheid. Zoals een brand waarbij het opspattend vuur abstracte patronen in de lucht weeft, een van de vele verbluffende beelden in Vladimir Smutny’s ruwe 35 mm zwart-witfotografie. Anders dan in de oorlogsfilms uit Hollywood waar strijkorkesten er de siroop nog eens dik opsmeren, ontbreekt het The Painted Bird aan elke non-diëgetische muziek. De soundtrack wordt gedomineerd door de meestal dreigende geluiden uit de natuur en dialogen in een verzonnen Slavisch Esperanto aangevuld met flarden Tsjechisch, Russisch en Duits.

Patrick Duynslaegher

De avant-première van The Painted Bird zal worden vertoond in verschillende zalen in Vlaanderen en Brussel in het kader van onze FFG On Tour jaarwerking. Bestel hier jouw tickets.